ECLI:NL:GHSGR:2009:BI3864

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.009.296
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Labohm
  • M. Kamminga
  • J. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Nederlands recht op huwelijksvermogensregime en bijdrage in levensonderhoud na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepasselijkheid van het Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime van partijen en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding was uitgesproken en een bijdrage van € 20,- per maand aan de vrouw was toegekend. De vrouw stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime, aangezien zij en de man ten tijde van het huwelijk de Jordaanse nationaliteit bezaten. De man betwistte deze claim en stelde dat hij enkel de Nederlandse nationaliteit had.

Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing was. Het hof stelde vast dat partijen geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden en dat het eerste huwelijksdomicilie bepalend was voor het huwelijksgoederenregime. Aangezien partijen na hun huwelijk in Nederland waren gaan wonen, concludeerde het hof dat het Nederlands recht van toepassing was op de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

Daarnaast bereikten partijen ter zitting overeenstemming over de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man zou de vrouw een bijdrage van € 20,- per maand betalen, waarbij hij de schuld bij de bank als eigen schuld zou voldoen. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking van de rechtbank, waarmee de echtscheiding en de bijdrage in levensonderhoud werden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 mei 2009
Zaaknummer : 200.009.296.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-1782
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C. Koorn-Harkema,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Ben Ahmed.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 18 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 maart 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 10 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 22 augustus 2008 en 27 augustus 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 maart 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is voorts onder meer ten laste van de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud toegekend van € 20,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat op het huwelijksgoederenregime Nederlands recht van toepassing is.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 21 mei 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is of Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van parijen en de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair te bepalen dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Jordaans recht van toepassing is;
- te bepalen dat de man een bijdrage kan leveren in het levensonderhoud van de vrouw van € 577,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vanaf de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
-subsidiair te bepalen dat de man een bijdrage kan leveren in het levensonderhoud van de vrouw van € 272,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vanaf de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, dan wel een bijdrage vast te stellen in goede justitie.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof het beroepschrift ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten.
4. De vrouw heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking gericht.
Toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime
5. In de eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte van mening is dat op het huwelijksvermogensregime het Nederlandse recht van toepassing is. De vrouw is van mening dat de man bipatride is, nu dit uit het GBA-uittreksel van de man blijkt. Voorts stelt de vrouw dat partijen ten tijde van de voltrekking van het huwelijk de Jordaanse nationaliteit bezaten en zij een gemeenschappelijk eerste domicillie hadden in Nederland. In dit geval is de wet van de gemeenschappelijke nationaliteit van toepassing en dit is derhalve de Jordaanse wet. Op het huwelijksvermogensregime is derhalve Jordaans recht van toepassing, aldus de vrouw.
6. De man betwist dat hij de Jordaanse nationaliteit bezit; hij heeft slechts een tijdelijk Jordaans paspoort om te kunnen reizen en ten tijde van de huwelijksvoltrekking had hij de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Jordaanse. Dit is op te maken uit de huwelijksakte en uit de door hem overgelegde verklaring van de Jordaanse ambassade te ’s-Gravenhage, aldus de man. Ter zitting heeft de man nader verklaard dat hij van Palestijnse afkomst is, zijn land bezet is en hij zodoende staatloos is. Bij het inschrijven in de gemeente heeft de man getracht zich in te schrijven als Palestijn. De gemeente heeft hem daarop ingeschreven als Jordaans staatsburger.
7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank, ter zake het toepasselijke recht, op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne, nu er in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. Het hof overweegt daarbij aanvullend nog het volgende
8. Op het huwelijksgoederenregime van partijen is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Om vast te stellen welk recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is, dient op grond van het in artikel 4 lid 1 van voormeld verdrag bepaalde eerst te worden nagegaan of partijen ten aanzien van hun huwelijksgoederenregime een rechtskeuze hebben gemaakt. Nu niet is gesteld of gebleken dat partijen een dergelijke rechtskeuze hebben gemaakt, zal het hof op grond van lid 2 van voormeld artikel het huwelijksvermogensregime van partijen vaststellen.
9. Vaststaat dat de vrouw de Jordaanse nationaliteit had ten tijde van het voltrekken van het huwelijk. Partijen verschillen van mening over de nationaliteit van de man. De vrouw meent dat hij bipatride is; de man ontkent de Jordaanse nationaliteit. Hij voert daartoe aan hij van Palestijnse komaf is, dientengevolge staatloos is, en dat hij alleen een Jordaans paspoort heeft om mee te kunnen reizen. Gelet op de verklaringen van de man ter zitting in hoger beroep, de schriftelijke verklaring van de Jordaanse ambassade en de huwelijksakte is het hof, anders dan de vrouw, van oordeel dat de man enkel de Nederlandse nationaliteit had op het moment van de huwelijksvoltrekking.
10. Partijen hebben derhalve geen gemeenschappelijke nationaliteit. Zodoende is het eerste huwelijksdomicilie bepalend voor het tussen de partijen geldende huwelijksgoederenregime. Het hof is gebleken dat partijen zich na de huwelijkssluiting in Jordanië in Nederland hebben gevestigd. Naar het oordeel van het hof is Nederland de eerste gewone verblijfplaats van partijen na het sluiten van het huwelijk. Gelet op deze feiten en omstandigheden is op grond van art. 4 lid 1 van het Verdrag het Nederlands recht van toepassing op de verdeling van de huwelijksgemeenschap, zodat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht het Nederlands recht heeft toegepast.
Bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw
11. Ter zitting in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal voldoen van € 20,-, per maand, met dien verstande dat de man de schuld bij de ABN Amro bank als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal dienaangaande gevrijwaard worden door de man.
12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Kamminga en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2009.