ECLI:NL:GHSGR:2009:BI4271

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.219.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. Dusamos
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van behoefte van kinderen aan een bijdrage van de vader na verhuizing van de kinderen naar het buitenland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van vier kinderen na de verhuizing van de moeder met de kinderen naar het buitenland. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin was bepaald dat de vader een bijdrage van € 27,- per maand per kind moest betalen. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de bijdrage te verhogen. De vader voerde in incidenteel appel aan dat de behoefte van de kinderen was gewijzigd door de verhuizing en stelde dat zijn eigen aandeel in de kosten op € 100,- per maand moest worden vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2009 was de moeder niet verschenen, maar haar advocaat en de vader met zijn advocaat waren aanwezig. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank waren vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen was gericht. De moeder had in haar grieven aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte rekening had gehouden met bepaalde woonlasten en reiskosten van de vader. De vader betwistte de grieven van de moeder en stelde dat zijn financiële situatie was veranderd door de verhuizing van de kinderen.

Het hof oordeelde dat de behoefte van de kinderen, nu zij in het buitenland woonden, was verminderd en dat de bijdrage van de vader moest worden aangepast. Het hof heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 150,- per maand per kind voor de periode van 4 februari 2008 tot 13 juni 2008, en op € 25,- per maand per kind vanaf 13 juni 2008. De bestreden beschikking werd vernietigd en de nieuwe bijdrage werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige verzoeken van partijen werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 april 2009
Zaaknummer : 200.006.219/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-1196
[appellante],
wonende te [naam land],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Abotay,
tegen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel appelant, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Zantman.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 25 april 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 4 februari 2008.
De vader heeft op 15 december 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 30 mei 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 5 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is, hoewel daartoe behoor¬lijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder, de vader en zijn advocaat hebben het woord gevoerd, eerstgenoemde onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De bijlage die aan de pleitnotitie was gehecht, is door het hof niet toegestaan. Partijen hebben ter zitting het hof verzocht recht te doen op het voorliggende dossier hoewel daarin de financiële stukken uit de eerste aanleg ontbreken en ook na herhaald opvragen, niet zijn overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van de datum van de beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen kinderen zal uitkering € 27,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de moeder op 13 juni 2008 met de kinderen naar [naam land] is geëmigreerd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de kinderen:
- [kind 1], geboren op [geboortedag] 1994 [geboorteplaats], hierna: [voornaam kind 1],
- [kind 2], geboren op [geboortedag] 1998 [geboorteplaats], hierna: [voornaam kind 2],
- [kind 3], geboren op [geboortedag] 2000 [geboorteplaats], hierna: [voornaam kind 3],
- [kind 4], geboren op [geboortedag] 2001 [geboorteplaats], hierna: [voornaam kind 4], hierna ook te noemen: de kinderen.
De kinderen verblijven bij de moeder.
2. De moeder verzoekt dat de bestreden beschikking nietig wordt verklaard, dan wel dat het hof de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een hogere bijdrage vaststelt. Het hof begrijpt het petitum van de moeder aldus, dat zij het hof verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een hogere bijdrage dan € 27,- per maand per kind vast te stellen.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat, vanaf hun verblijf in [naam land], het eigen aandeel van de kosten van de kinderen wordt bepaald op € 100,- per maand, of althans op een zodanig bedrag wordt gesteld als het hof in goede justitie vermeent te behoren, alsmede de bijdrage van de vader in de kosten van levensonderhoud van zijn kinderen te bepalen op nihil, wegens gebrek aan draagkracht, of althans op een zodanig bijdrage als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4. De moeder stelt in haar eerst grief dat de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van de vader, ten onrechte rekening heeft gehouden met een woonlast van € 1.908,- , met reiskosten ten bedrage van € 108,- en met (het hof begrijpt:) de aflossing op een schuld bij de moeder van de vader van € 158,- en dat alles per maand. Volgens de moeder is de koop van de woning in Almere niet doorgegaan en huurt de vader een woning, zodat geen rekening dient te worden gehouden met de opgevoerde woonlast van € 1.908,- en is het eigenwoningforfait komen te vervallen. De vader heeft geen extra reiskosten in verband met de omgang nu hij een lease-auto heeft waarvoor hij € 100,- per maand kosten maakt voor welk bedrag hij onbeperkt mag rijden, ook privé. Van de schuld van de vader bij zijn moeder, is de noodzaak niet aangetoond. De vader heeft na drie jaar WSNP, eind oktober 2006, een schone lei gekregen, en gedurende de WSNP mogen geen nieuwe schulden worden aangegaan. Als de vader dit toch heeft gedaan, dan moet hij daarvan de consequenties aanvaarden; dit mag dan niet ten laste van de kinderen gaan. In haar tweede grief heeft de moeder aangevoerd dat de behoefte van de kinderen is vastgesteld op € 700,-. Nu zij een uitkering heeft op grond van de Wet Werk en Bijstand, heeft de moeder geen financiële draagkracht en dienen de kosten van de kinderen geheel voor rekening van de vader te komen.
5. De vader heeft aangevoerd dat de koop van de woning waarop de rechtbank de woonlasten heeft gebaseerd, niet is doorgegaan. Hij huurt in [woonplaats] nog steeds een woning tegen een huur van € 532,76 per maand. Nu de moeder naar [naam land] is vertrokken, is de omgangsregeling gewijzigd. De € 100,- voor de lease-auto heeft niet te maken met privé gebruik, maar zijn de kosten die de vader zelf moet betalen nu de auto duurder was dan het beschikbare budget voor een lease auto. De lening van de vader bij zijn moeder betrof de periode voor en tijdens het WSNP-traject. Het inkomen was zo laag dat hij daar niet van kon rondkomen. De vrouw en de kinderen hebben geprofiteerd van de lening doordat de vader hen daarvan substantiële bedragen toestopte. De vader erkent de behoefte van de kinderen en gezien zijn inkomen het eigen aandeel daarin ten bedrage van € 700,-.
6. In het incidentele appel heeft de vader gesteld dat de behoefte van de kinderen is gewijzigd nu zij met de moeder naar [naam land] zijn vertrokken en de levensstandaard daar, met een factor 6 á 7, althans een stuk, lager ligt dan in Nederland. Gelet daarop dient het eigen aandeel in de kosten van de kinderen te worden bepaald op € 100,-. Voorts heeft de vader aangevoerd dat sinds het vertrek van de kinderen naar [naam land], de omgangskosten (vliegtickets, verblijfskosten ect.) zijn gestegen naar circa € 7.000,- per jaar. De vader verzoekt met deze kosten rekening te houden nu het niet zijn wens is geweest dat de kinderen zouden vertrekken naar [naam land]; een kort geding om de verhuizing tegen te houden heeft de vader niet gebaat.
7. Het hof overweegt als volgt. Nu niet is gegriefd tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum voor de kinderalimentatie, zal het hof daarvan uitgaan. De moeder is op 13 juni 2008 met de kinderen naar [naam land] is vertrokken; om die reden zal het hof zal uitgaan van twee perioden:
- periode 4 februari 2008 tot 13 juni 2008;
- met ingang van 13 juni 2008.
Nederland: periode 4 februari 2008 – 13 juni 2008
8. De moeder heeft bij haar tweede grief geen belang nu de vader heeft erkend dat de behoefte van de kinderen ten tijde van hun verblijf in Nederland € 700,- bedraagt terwijl niet is bestreden dat de moeder geen financiële draagkracht had om voor een deel daarin te voorzien.
9. De eerste grief van de moeder is terecht voorgesteld. Ten aanzien van de draagkracht van de vader gaat het hof uit van de, door de vader in hoger beroep in het geding gebrachte, draagkrachtberekening. Indien daarin de woonlasten worden gesteld op € 533,- en de omgangskosten op € 80,- omdat de vader toentertijd evenals de moeder in [woonplaats] woonde en geen reiskosten maakte, dan heeft de vader voldoende draagkracht om, tot het bedrag dat de moeder in eerste aanleg heeft gevorderd, in het eigen aandeel in de kosten van de kinderen te voorzien. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
[naam land]: met ingang van 13 juni 2008
10. Door de moeder is niet, althans onvoldoende, weersproken dat de behoefte van de kinderen, nu zij in [naam land] wonen, is verminderd, zodat de incidentele grief van de vader slaagt. Ten aanzien van de behoefte van de kinderen aldaar, is het hof van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof zal bij de behoefteberekening geen aansluiting zoeken bij de Tremanormen, nu die zijn gebaseerd op de situatie in Nederland en die (Nederlandse) normbedragen niet zonder meer kunnen worden toegepast ter bepaling van de behoefte van kinderen die in het buitenland wonen. In een geval als dit zal de behoefte, in beginsel, moeten worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke kosten van kinderen. De moeder heeft evenwel in hoger beroep nagelaten enig inzicht te geven in de kosten van de kinderen. De door de vader gestelde behoefte van de kinderen van € 100,- is onderbouwd met een “Inkomenstabel beroepsgroepen 2008 [naam land]” in [munteenheid van land] per maand, bij een wisselkoers ten pzichte van de euro van 4,40:1. In die tabel - kennelijk afkomstig van ‘[naam bond]’ -bedraagt het inkomen van een “minister”: [munteenheid] 7920 (€ 1.800) en van een “floormanager bank”: [munteenheid] 1600 (€ 363). De moeder heeft de tabel betwist stellende dat het een vals document betreft aangezien het inkomen van een minister [munteenheid] 11.546 bedraagt en de wisselkoers 3,60:1 moet zijn. Indien de door de moeder gestelde verhogingsfactor van het salaris van de minister, zijnde 145%, en de door haar gestelde wisselkoers worden geëxtrapoleerd naar het inkomen van voornoemde ‘floormanager’, dan komt het hof op een inkomen van € 644,- (naar het hof aanneemt: netto) per maand. Tegen die achtergrond en gelet op het gegeven dat de vader ‘key accountmanager‘ van beroep is, stelt het hof de behoeft van de kinderen in redelijkheid vast op € 200,-.
11. Uit het in het geding gebrachte vonnis van de voorzieningenrechter van 11 juni 2008 valt af te leiden dat de moeder in [naam land] een baan aangeboden heeft gekregen. Haar raadsvrouw heeft bevestigd dat de moeder in [naam land] heeft gewerkt, doch dat zij daar weer mee is gestopt; de moeder woont samen met haar nieuwe partner. Nu feitelijke en financiële gegevens over de situatie van de moeder in [naam land] ontbreken, gaat het hof er in redelijkheid van uit dat de moeder in staat moet worden geacht voor de helft bij te dragen in de kosten van de kinderen.
12. Ten aanzien van de draagkracht van de vader gaat het hof, zoals onder 9, uit van de, door de vader in hoger beroep in het geding gebrachte, draagkrachtberekening, waarbij de woonlasten worden gesteld op € 533,- . Ook indien rekening wordt gehouden met de door de vader gestelde omgangskosten van € 7.000,- per jaar, heeft de vader voldoende draagkracht om de hiervoor vastgestelde bijdrage kinderalimentatie aan zijn zijde, te weten € 100,- voor de vier kinderen, te voldoen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
13. Hetgeen partijen over en weer verder nog hebben aangevoerd behoeft evenmin bespreking nu dat niet tot een andere uitkomst leidt.
14. Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat zal worden beslist als na te melden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt met ingang van 4 februari 2008 tot 13 juni 2008 de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 150,- per maand per kind;
bepaalt met ingang van 13 juni 2008 de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 25,- per maand per kind, wat de hierna te verschijnen termijnen betreft, bij vooruit betaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Dusamos en Van der Burght, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2009.