ECLI:NL:GHSGR:2009:BI4767

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.007.586/01 / 08/176 (oud) en 105.007.724/01 / 08/314 (oud)
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg tussen buren in Noordwijkerhout

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, gaat het om een geschil tussen buren in Noordwijkerhout over een erfdienstbaarheid van weg. De appellanten, [W] en [R], zijn buren die beiden aan de […]straat wonen. [W] woont in de middelste woning op nummer 5, terwijl [R] in de hoekwoning op nummer 7 woont. De kern van het geschil betreft het recht van [W] om over het plaatsje achter nummer 7 te gaan, dat volgens hem als buurweg fungeert. De rechtbank had eerder in een vonnis van 19 december 2007 de vordering van [W] toegewezen, maar [R] ging in hoger beroep. De zaak is complex door de geschiedenis van de percelen, die in 1961 zijn gesplitst, en de vestiging van de erfdienstbaarheid van weg ten gunste van nummer 5. Het hof heeft vastgesteld dat er geen expliciete bestemming van het plaatsje als buurweg is, maar dat het plaatsje wel bezwaard is met de erfdienstbaarheid van weg ten gunste van nummer 5. Het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en geoordeeld dat [R] de proceskosten moet dragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken bij erfdienstbaarheden en het belang van feitelijk gebruik in de beoordeling van dergelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 19 mei 2009 in de gevoegde zaken
Zaaknummer : 105.007.586/01
Rolnummer (oud) : 08/176
Rolnummer rechtbank : 06/2605
(verder: zaak I) van:
[…],
wonende te Noordwijkerhout,
appellante in het principaal appel,
verweerster in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [R],
advocaat: mr P.J.L.J. Duijsens ('s-Gravenhage),
tegen
[…],
wonende te Noordwijkerhout,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [W],
advocaat: mr. J.J. Dekker (Haarlem),
en:
Zaaknummer : 105.007.724/01
Rolnummer (oud) : 08/314
Rolnummer rechtbank : 07/2551
(verder: zaak II) van:
[…],
wonende te Noordwijkerhout,
appellant,
hierna te noemen: [W],
advocaat: mr. J.J. Dekker (Haarlem),
tegen:
[…],
wonende te Noordwijkerhout,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [R]
advocaat: mr P.J.L.J. Duijsens ('s-Gravenhage).
Het geding
De bij tussenarrest van 26 februari 2008 in zaak I gelaste comparitie heeft geen doorgang gevonden. Bij arrest van 8 mei 2008 in zaak II is de voeging gelast met zaak I.
[R] heeft in zaak I bij memorie van grieven twee grieven aangevoerd, die door [W] zijn bestreden bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel. [W] heeft in het incidenteel appel een grief aangevoerd, die door [R] is bestreden bij memorie van antwoord in het incidenteel appel.
[W] heeft in zaak II een memorie van grieven genomen met drie grieven. [R] heeft deze grieven in zaak II bestreden bij memorie van antwoord.
Hierop hebben partijen de gevoegde zaken op 27 april 2009 doen bepleiten, respectievelijk door mr Duijsens voornoemd en mr. Dekker voornoemd, dit aan de hand van pleitnotities. Van de pleidooizitting is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De in het bestreden vonnis (in zaak I) van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 december 2007 in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.12) vastgestelde feiten zijn, behoudens een onderdeel van rechtsoverweging 2.4 niet betwist. De in het bestreden vonnis (in zaak II) van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 februari 2008 in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.3) vastgestelde feiten zijn niet betwist. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van deze niet betwiste feiten.
2. Zakelijk weergegeven gaat het in deze gevoegde zaken om het volgende.
(i) Partijen wonen aan de […]straat in Noordwijkerhout en zijn buren van elkaar. Hun woningen zijn rond 1905 gebouwd door één eigenaar ([D]) en aanvankelijk door die eigenaar aan verschillende personen verhuurd. De woningen maken onderdeel uit van een aaneengesloten blok van drie woningen, genummerd 3, 5 en 7. [R] woont in de hoekwoning op nummer 7 (thans kadastraal genummerd […]. [W] woont in de middelste woning op nummer 5 (kadastraal genummerd […]), evenals zijn ouders en grootouders vóór hem. [W] woont daar sinds zijn geboorte en is sinds 1990 eigenaar van de woning. Een identiek woonblok (de nummers 9 t/m 13), aanvankelijk van dezelfde eigenaar [D], bevindt zich naast dit woonblok. Tussen deze beide woonblokken bevindt zich een doorgang in de vorm van een weg die naar achteren doorloopt, waarover autoverkeer mogelijk is (verder: “de doorgang”).
(ii) Aan de achterkant van de woningen bevindt zich telkens over de breedte van elke woning een strook grond van ongeveer 2,45 m diep (verder ook: “plaatsje”) met daarachter weer een aaneengesloten rij bij deze woningen behorende schuurtjes. Achter het schuurtje van nummer 5 bevindt zich (in het verlengde van het schuurtje) een lap grond (verder: de lap grond) die eigendom is van [W]. De vader van [W] oefende hier aanvankelijk een bollenbedrijf op uit. Thans wordt deze lap grond door [W] gebruikt als achtertuin en voor de stalling van zijn auto.
(iii) Bij de bouw zijn deze woningen niet voorzien van een (voor)deur, die rechtstreeks toegang gaf tot de […]straat. De toegang tot de woningen bevond zich aan de achterzijde. De bewoners van (de tussenwoning) nummer 5 konden aanvankelijk hun woning vanaf de […]straat alleen bereiken via het plaatsje van nummer 7 en de doorgang. Voor de bewoners van nummer 7 gold aanvankelijk hetzelfde.
(iv) In 1961 heeft een kadastrale splitsing plaatsgevonden in die zin dat woning nummer 5 (inclusief plaatsje, schuur en lap grond daarachter) werd verkocht aan de ouders van [W]. [W] is hier sinds 1990 eigenaar van. Het resterende terrein (met kadastraal nummer […]) van eigenaar [D] (omvattende de nummers 7, 9, 11 en 13, inclusief de doorgang) bleef daarbij in één hand, en wel die van de weduwe van [D].
(v) Later is dit resterende terrein (met kadastraal nummer […]) verder gesplitst en verkocht aan diverse eigenaren. Na afsplitsing bestond nummer 7 aanvankelijk uit woning, plaatsje, schuur en een daarachter gelegen lap grond (parallel aan de lap grond van nummer 5). Weer enige tijd later is deze lap grond achter nummer 7 afgesplitst en verkocht aan nummer 9. Nummer 7 is (in de huidige afmetingen) met kadastraal nummer […] in september 2003 gekocht door [R] van de toenmalige eigenaar de heer [M]. Dit perceel nummer 7 bestaat thans uit de woning, met daarachter het plaatsje en de schuur. Tot dit perceel behoort tevens een strook grond (verder: de strook grond) van ongeveer 90 cm breed, gezien vanaf de Schoolstraat gelegen aan de zijkant rechts en achterkant van dit perceel.
Nummer 9, in eigendom toebehorend aan de heer [naam] (verder [B]), omvat thans, afgezien van de gronden behorend bij de huidige nummers 7, 11 en 13, het in 1961 bij de kadastrale splitsing resterende terrein als bedoeld in rechtsoverweging 2.iv (thans kadastrale nummers […] en […]).
(vi) Bij de in rechtsoverweging 2.iv genoemde kadastrale splitsing in 1961 is er ten gunste van nummer 5 als heersend erf en ten laste van het resterende terrein (voorzover thans van belang ten laste van de nummers 7 en 9) als lijdend erf een erfdienstbaarheid van weg gevestigd. Deze erfdienstbaarheid is in de vestigingsakte als volgt geformuleerd:
“(…) ten deze wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om over gemeld perceel nummer […] te komen en te gaan van – en naar de[…]straat voormeld, zulks op de kortst mogelijke wijze, met dien verstande dat voorzover deze weg gebruikt wordt om er met auto’s over te rijden, dit alleen zal mogen geschieden met auto’s benodigd voor de uitoefening van een bloembollenbedrijf uit te oefenen op het heersend erf.”
(vii) In 1975 heeft de vader van [W] een deur aangebracht in de voorzijde van de woning nummer 5. Verder heeft hij op enig moment daarvóór een deur van ongeveer 70 cm breed aangebracht in het schuurtje achter zijn huis, waarmee directe toegang werd verkregen tot het daarachter gelegen bloembollenbedrijf (thans de achtertuin van [W]). Zoals gezegd gebruikt [W] zijn achtertuin tevens om zijn auto te parkeren. Toegang met zijn auto verkrijgt hij vanaf de […]straat, via de doorgang – deze is behoudens de strook grond eigendom van nummer 9 – en vervolgens via de lap grond achter langs het schuurtje van nummer 7. Deze lap grond achter het schuurtje van nummer 7 is thans eigendom van nummer 9 (zie rechtsoverweging 2.v).
(viii) In 1970 heeft de voorganger van [R] een deur aangebracht in de zijgevel van nummer 7, zodat via deze deur een rechtstreekse toegang naar de doorgang en van daaruit naar de […]straat mogelijk is.
(ix) In augustus 2003 heeft de voorganger van [R] een schutting geplaatst op het plaatsje achter nummer 7 op/bij de erfgrens met nummer 5, en wel zodanig dat de toegang tot nummer 5 via het plaatsje van nummer 7 werd afgesloten. Vervolgens heeft hij de woning verkocht aan [R]. [R] wist bij aankoop van nummer 7 dat over deze schutting een geschil bestond en dat zij mogelijk de bewoners van nummer 5 overpad moest verlenen via haar plaatsje.
(x) Vervolgens heeft [W] een procedure aanhangig gemaakt (zaak I) tegen [R] met als inzet, kort gezegd, het verlenen van recht van weg over het plaatsje van nummer 7. [W] heeft daartoe gesteld dat nummer 5 altijd het plaatsje van nummer 7 heeft gebruikt als uitweg. Als primaire grondslag heeft [W] aangevoerd dat er sprake is van een buurweg ter plaatse, als subsidiaire grondslag dat er sprake is van een erfdienstbaarheid die recht van weg geeft over het plaatsje van nummer 7.
Dit heeft geleid tot het thans bestreden vonnis in zaak I van 19 december 2007, waarbij de rechtbank de vordering van [W] op de primaire grondslag heeft toegewezen, zij het met enige gebruiksbeperkingen. [R] is van deze beslissing in beroep gekomen. [W] heeft op zijn beurt incidenteel geappelleerd tegen de opgelegde gebruiksbeperkingen.
Ter uitvoering van dit uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis heeft [R] een deur aangebracht in de (in rechts¬overweging 2.ix bedoelde) schutting.
(xi) Hangende deze procedure in eerste aanleg heeft [R] op haar beurt een procedure aanhangig gemaakt met als primaire inzet een verklaring voor recht dat er geen sprake is van een erfdienstbaarheid over het plaatsje van nummer 7. Subsidiair heeft [R] gevorderd (kort gezegd) dat zij de strook grond mag aanwijzen als pad dat [W] mag gebruiken (dus om haar schuurtje heen). Meer subsidiair, indien het plaatsje is bezwaard met een erfdienstbaarheid, vordert zij een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is tot verlegging hiervan over de strook grond, dit krachtens artikel. 5:73, tweede lid, BW. De rechtbank heeft bij het thans bestreden vonnis in zaak II van 13 februari 2008 deze primaire vordering toegewezen. Van deze beslissing is [W] in hoger beroep gekomen.
(xii) [W] is ook in een procedure betrokken geweest met de eigenaar van nummer 9 over de uitleg van de in 1961 gevestigde erfdienstbaarheid van weg, en meer in het bijzonder over de uitleg van de passage “(…) met dien verstande dat voorzover deze weg gebruikt wordt om er met auto’s over te rijden, dit alleen zal mogen geschieden met auto’s benodigd voor de uitoefening van een bloembollenbedrijf uit te oefenen op het heersend erf.”
Deze zaak betreft het gebruik van de doorgang door [W] met zijn auto en vervolgens de route achter de schuur van nummer 7 langs, voorzover dat gaat over het perceel van nummer 9, naar zijn achtertuin. Deze zaak is inmiddels met een schikking geëindigd.
3. Thans is in de gevoegde zaken aan de orde of de bewoners van nummer 5 het recht van weg hebben over het plaatsje achter nummer 7. [W] vindt van wél, [R] vindt van níet. Hun vorderingen zijn daarop afgestemd. Deze luiden thans, zoals hiervoor reeds globaal aangegeven, naar het hof begrijpt, als volgt. [W] vordert, zakelijk weergegeven, in zaak I een verklaring voor recht (primair) dat het plaatsje achter nummer 7 een buurweg is, (subsidiair) dat het is bezwaard met een erfdienstbaarheid van weg ten gunste van nummer 5.
[R] vordert, zakelijk weergegeven, in zaak II (primair) een verklaring voor recht dat nummer 7 niet is bezwaard met een erfdienstbaarheid, althans dat het plaatsje niet is bezwaard met een erfdienstbaarheid van weg. [R] vordert (subsidiair), indien nummer 7 wel bezwaard is met een erfdienstbaarheid, een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is de route over de strook grond aan te wijzen als de route waarover het recht van weg moet worden uitgeoefend, (meer subsidiair), indien de rechtbank oordeelt dat het plaatsje is bezwaard met een erfdienstbaarheid, een verklaring voor recht dat [R] de route over de strook grond als zodanig mag aanwijzen. Zoals hiervoor aangegeven heeft de rechtbank beide primaire vorderingen toegewezen.
4. Blijkens de grieven in beide zaken en (bij het eventueel slagen van een aantal grieven) op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep, zijn zowel de grondslag buurweg als de grondslag erfdienstbaarheid, uitgaande van de startdatum 1961 – zie rechtsoverweging 5 – in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen. Om proceseconomische overwegingen zal daarbij ook de voorwaardelijke derde grief in zaak II worden betrokken. De kwestie buurweg dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 719 BW (oud), de kwestie erfdienstbaarheid aan de hand van de bepalingen van Boek 5, Titel 6, van het huidige BW. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
5. Het volgende wordt vooropgesteld. De rechtbank heeft in het vonnis van 19 december 2007 in rechtsoverweging 4.4 (in zaak I) – in hoger beroep onweersproken – uitgemaakt dat tot 1961 in elk geval geen sprake geweest kan zijn van een buurweg. Dit betekent dat het hof dit eveneens als uitgangspunt zal dienen te nemen. Bij het onderzoek naar zowel de grondslag buurweg als de grondslag erfdienstbaarheid zal het startpunt dus zijn 1961.
6. Vaststaat dat in ieder geval in de periode 1961 tot 1970 (en ook de periode voordien) zowel de woning nummer 5 als de woning nummer 7 elk slechts één toegangsdeur had (zie rechtsoverweging 2.vii en 2.viii), en wel de deur aan de achterzijde, die uitkwam op het plaatsje achter de woning. Onder betwisting dat er sprake is van een buurweg over het plaatsje van nummer 7 is door partij [R] ter zitting bij pleidooi wél erkend dat het plaatsje achter nummer 7 in ieder geval in die periode door beide woningen feitelijk werd gebruikt als uitweg.
7. Artikel 719 BW (oud) bepaalt dat voetpaden, dreven of wegen aan verscheidene buren gemeen, en tot hun uitweg dienende, niet dan met gemeenschappelijke toestemming kunnen worden opgelegd, opgeheven of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe zij bestemd zijn geweest.
Voor het ontstaan van een buurweg op grond van artikel 719 BW (oud) is dus onder meer nodig dat er sprake is van gemeenschappelijk gebruik en dat dit gemeenschappelijk gebruik zijn grondslag vindt in een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring (van hetzij de eigenaar van de weg hetzij van de gezamenlijke buren) om de betreffende weg tot buurweg te bestemmen.
8. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van een expliciete (uitdrukkelijke) bestemming van het plaatsje van nummer 7 tot buurweg. Het aannemen van een eventuele impliciete bestemming (bijvoorbeeld besloten liggend in gedragingen) strookt niet, althans lijkt niet te stroken, met de vestiging in 1961 van de erfdienstbaarheid van weg ten gunste van perceel nummer 5 en ten laste van (onder meer) het huidige perceel nummer 7 , voor zover inhoudende “(..) ten deze wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om over gemeld perceel nummer […] te komen en te gaan van – en naar de[…]straat voormeld, zulks op de kortst mogelijke wijze(…)”.
Ter beoordeling van een en ander zal het hof onderzoeken of de in 1961 gevestigde erfdienstbaarheid (ook) betrekking heeft op (het plaatsje van) nummer 7.
9. [R] stelt zich op het standpunt:
(a) primair: dat de erfdienstbaarheid niet ziet op haar perceel (nummer 7) omdat de strook grond (van 90 cm breed) langs haar woning te smal is om een erfdienstbaarheid van weg (met auto’s) over uit te oefenen;
(b) subsidiair: dat de erfdienstbaarheid niet is omschreven als te worden uitgeoefend over het plaatsje;
(c) meer subsidiair: dat de betreffende erfdienstbaarheid (ex artikel 5:73, tweede lid, BW) moet worden verlegd, en wel via de strook grond langs de zijkant van haar huis en vervolgens achter de schuur langs naar de achtertuin van nummer 5.
10. Voor de inhoud en de wijze van uitoefening van een erfdienstbaarheid is in de eerste plaats bepalend de tekst van de akte van vestiging en bij het ontbreken daarvan de plaatselijke gewoonte, althans het gebruik te goeder trouw.
Niet in geschil is dat de erfdienstbaarheid van weg (vanaf de […]straat) in ieder geval loopt via de doorgang, welke doorgang op het moment van vestiging in één hand was (eigenaar [D]) en thans in twee handen (een strook van 90 cm is eigendom van [R], de rest is eigendom van nummer 9). De omstandigheid dat de eigendoms¬verhoudingen ten aanzien van de doorgang sinds de vestiging van de erfdienstbaarheid zijn gewijzigd heeft in beginsel geen invloed op de inhoud van de erfdienstbaarheid (artikel. 5: 76, tweede lid, BW). Er zijn in ieder geval geen feiten of omstandigheden aangevoerd om hier anders over te oordelen. Het in rechtsoverweging 9 onder (a) weergegeven standpunt van [R] (evenals haar stelling in de inleidende dagvaarding onder 9) wordt dan ook verworpen.
11. Evenmin is in geschil dat de akte van vestiging aan nummer 5 een recht van weg biedt om “op de kortst mogelijke wijze” de […]straat te bereiken. Ontegenzeggelijk is de route via het plaatsje van nummer 7 de kortste wijze. De stelling van [R] dat hiermee de route om de schuur van nummer 7 heen is bedoeld, miskent dit. In ieder geval biedt de omschrijving in de akte van vestiging geen steun voor het standpunt van [R]. Hier komt bovendien nog bij dat als niet, althans als niet voldoende gemotiveerd betwist, vaststaat dat het plaatsje achter nummer 7 feitelijk, in ieder geval aanvankelijk vanaf het moment van de vestiging van de erfdienstbaarheid in 1961, werd gebruikt als toegangs¬weg. Op grond van artikel 5:73, eerste lid, laatste zin, BW is bij twijfel deze wijze van uitoefening (te goeder trouw) beslissend.
12. De stelling van [R] (memorie van antwoord 10 in zaak II) dat de erfdienstbaarheid van weg uitgaat van (slechts) auto’s nodig voor het bloembollenbedrijf van [W], berust op een onjuiste lezing van de vestigingsakte. Op grond van de tekst hiervan wordt het recht van weg in algemene zin verleend en wordt slechts een beperking aangegeven voor het gebruik van auto’s. De stelling van [R] (memorie van antwoord 11 in zaak II) dat de erfdienstbaarheid in 1975 is vervallen door het aanbrengen van een voordeur in de woning nummer 5 vindt geen steun in het recht.
Het in rechtsoverweging 9 onder (b) weergegeven standpunt van [R] wordt eveneens verworpen.
13. Blijkens het voorgaande moet de erfdienstbaarheid, voorzover betrekking hebbend op het onderhavige geschil, aldus worden uitgelegd dat deze via de doorgang en het plaatsje van nummer 7 loopt.
Deze uitleg verdraagt zich niet met een impliciete bestemming (bijvoorbeeld besloten liggend in gedragingen) van het plaatsje achter nummer 7 als buurweg. De slotsom hiervan is dat er reeds hierom geen sprake is van een buurweg over het plaatsje achter nummer 7. De overige weren tegen het aannemen van een buurweg behoeven dan ook niet besproken te worden.
14. Wél vloeit uit het voorgaande voort dat nummer 7 is bezwaard met de in 1961 gevestigde erfdienstbaarheid en dat deze mede het recht van weg over het plaatsje van nummer 7 inhoudt.
Dit betekent dat de vonnissen in beide zaken niet in stand kunnen blijven en dat de beide primaire vorderingen moeten worden afgewezen. Alvorens te kunnen beslissen over de subsidiaire vordering in zaak I dienen eerst de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [R] in zaak II onderzocht te worden.
15. Deze vorderingen, kort gezegd inhoudende een verklaring voor recht tot verlegging van de erfdienstbaarheid naar de route achter om het schuurtje van nummer 7 heen, ver¬dragen zich niet met artikel 5:73 lid 2 BW, nu er bij deze gewenste verlegging sprake is van duidelijke genots¬vermindering voor de eigenaar van het heersende erf, waardoor zijn belang onredelijk zou worden aangetast. Immers, niet alleen wordt bij een dergelijke wijziging de toegangsroute langer, maar ook de doorgang via een slechts 70 cm brede schuurdeur vormt een beperking.
Voor zover [R] met haar subsidiaire vordering bedoeld heeft te stellen dat de titel toelaat dat de weg wordt verlegd (naar deze route) wordt hiermee miskend dat de titel dit juist niet toelaat, nu blijkens de vestigingsakte de weg “op de kortst mogelijke wijze” wordt uitgeoefend.
16. [R] heeft nog gesteld dat [W] nadat in 2003 de schutting was geplaatst aanvankelijk geen juridische actie meer heeft ondernomen en dat hij geen enkel belang heeft bij de uitweg over het plaatsje (onder meer pleitnota 6 en 7), althans dat er sprake is van misbruik van recht. Niet alleen heeft [W] gemotiveerd betwist dat hij geen actie heeft ondernomen, terwijl hij blijkens het voorgaande wel degelijk enig belang heeft, maar bovendien heeft [R] nagelaten deugdelijk aan te geven welke juridische consequenties aan haar stellingen verbonden moeten worden. Voor de volledigheid merkt het hof in dit verband nog op dat de situatie van artikel 3:303 BW zich niet voordoet, terwijl onvoldoende is gesteld om het oordeel te dragen dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Daarnaast verdient opmerking dat erfdienstbaarheden niet om de hiervoor genoemde redenen vervallen en dat daarvoor in beginsel een daartoe strekkende, door de rechter te beoordelen, vordering nodig is.
17. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt:
1) er is geen sprake van een buurweg;
2) het plaatsje van nummer 7 is bezwaard met een erfdienstbaarheid van weg ten
gunste van nummer 5;
3) er is thans geen grond voor het aanwijzen van een andere route waarlangs nummer 5
het recht van weg dient uit te oefenen.
18. Dit betekent dat het hof toekomt aan de bespreking van de incidentele grief van [W] in zaak I, waarbij hij klaagt over de beperking van zijn recht door de rechtbank in het vonnis in zaak I. Deze grief slaagt gedeeltelijk.
De rechtbank heeft in het vonnis in zaak I het recht van weg beperkt tot tweemaal per dag. Hiervoor is noch in de akte van vestiging noch anderszins enige rechtvaardiging te vinden. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Daarnaast heeft de rechtbank in dit vonnis het plaatsen van een 1 meter brede naar binnen draaiende deur gelast, welke deur inmiddels is geplaatst. [W] heeft betoogd dat de schutting geheel verwijderd moet worden, althans dat hij in ieder geval recht heeft op een naar buiten draaiende deur. Dit betoog wordt verworpen. Naar het oordeel van het hof is met deze deur aan het recht van weg voldoende inhoud gegeven. [W] heeft onvoldoende concreet toegelicht waarom hier anders over geoordeeld zou moeten worden. In zoverre faalt deze incidentele grief van [W].
Slotsom
19. Zoals uit het voorgaande voortvloeit zullen beide vonnissen worden vernietigd en zal in beide zaken worden beslist als volgt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Bewijs van rechtsoordelen is niet aan de orde, terwijl de overige bewijsaanbiedingen niet relevant zijn.
Als de materieel in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij zal [R] de proceskosten in beide zaken dienen te dragen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen (in zaak I) gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 december 2007 , behoudens voorzover [R] daarin op straffe van een dwangsom is veroordeeld een één meter brede deur te plaatsen die naar binnen opengaat en behoudens de proceskostenveroordeling van [R]; bekrachtigt het vonnis op deze twee punten;
- en voor het overige in zaak I opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat het plaatsje (de ruimte tussen woning en schuur) op het perceel […]straat 7 te Noordwijkerhout (sectie […] nummer […]) is bezwaard met de erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het perceel […]straat 5 te Noordwijkerhout (sectie […] nummer […]);
- veroordeelt [R] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot zover aan de zijde van [W] begroot op € 303,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris voor de advocaat, en verklaart dit arrest ten aanzien van deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het door [W] meer of anders gevorderde;
- vernietigt het tussen partijen (in zaak II) gewezen vonnis van de rechtbank
's-Gravenhage van 13 februari 2008;
- en opnieuw rechtdoende in zaak II:
- wijst alsnog de vorderingen van [R] af;
- veroordeelt [R] in de kosten van de procedure, tot zover aan de zijde van [W] in eerste aanleg begroot op € 251,-- aan griffierecht en € 902,-- aan salaris van de toenmalige procureur en in hoger beroep begroot op € 303,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris van de advocaat; verklaart dit arrest ten aanzien van deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J. Kramer en F. Waardenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2009 in aanwezigheid van de griffier.