ECLI:NL:GHSGR:2009:BI6979

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.604-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. Mink
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de man die reeds meerderjarig was

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige. De man, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning, heeft hoger beroep ingesteld. De man had de minderjarige op 1 december 2000 erkend met toestemming van de moeder. In 2007 diende hij een verzoekschrift in om de erkenning te vernietigen en een bijzondere curator te benoemen. De rechtbank Rotterdam had de benoeming van mr. G.E. van der Pols als bijzondere curator goedgekeurd, maar het verzoek tot vernietiging van de erkenning werd afgewezen.

Tijdens de behandeling van de zaak op 12 maart 2009 was de moeder niet verschenen, terwijl de man en de bijzondere curator wel aanwezig waren. Het openbaar ministerie heeft afgezien van het nemen van een conclusie. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is en dat hij ten tijde van de erkenning reeds meerderjarig was. Dit betekent dat hij niet kan verzoeken tot vernietiging van de erkenning op basis van misbruik van omstandigheden, aangezien dit alleen mogelijk is voor minderjarigen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de man geen beroep kan doen op dwaling, omdat hij bij het aangaan van de relatie met de moeder al wist dat hij niet de biologische vader was. Daarom heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een erkenning kan worden vernietigd en de rol van meerderjarigheid in dit proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 april 2009
Zaaknummer : 105.012.604/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-452
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. V.K.S. Budhu Lall.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
2. mr. G.E. van der Pols,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator
over de hierna te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 30 januari 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 1 november 2007.
Van de zijde van de man is bij het hof op 28 februari 2008 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 12 maart 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, en de bijzondere curator. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal
mr. T. Verdoorn, heeft afgezien van het nemen van een conclusie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast.
De man en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.
Uit de moeder is geboren het thans nog minderjarige kind:
[de minderjarige], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats].
De man heeft [de minderjarige] op 1 december 2000 met toestemming van de moeder erkend. Ter gelegenheid van de erkenning is gekozen voor de geslachtsnaam van de man.
De man heeft op 16 februari 2007 een verzoekschrift ingediend, ertoe strekkende een bijzondere curator over [de minderjarige] te benoemen, alsmede de door hem gedane erkenning van [de minderjarige] te vernietigen.
Bij beschikking van 4 mei 2007 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is mr. G.E. van der Pols benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige].
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader tot vernietiging van de door hem gedane erkenning van [de minderjarige], afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vernietiging van de door de man gedane erkenning van [de minderjarige].
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn inleidend verzoek om de erkenning van [de minderjarige] (naar het hof begrijpt:) te vernietigen, alsnog toe te wijzen.
3. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige]. Op grond van het bepaalde in artikel 205 lid 1, aanhef en onder b, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind, bij de rechtbank worden ingediend door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of - tijdens zijn minderjarigheid - door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen.
4. Voor zover de man betoogt dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de erkenning, overweegt het hof als volgt. Nu de man ter terechtzitting desgevraagd heeft verklaard dat hij reeds bij het aangaan van de relatie met de moeder wist dat hij niet de biologische vader van [de minderjarige] was en desalniettemin met deze wetenschap tot de erkenning is overgegaan, is het hof van oordeel dat de man geen beroep op dwaling ten aanzien van de erkenning toekomt. Het hof acht de man dan ook reeds op deze grond niet-ontvankelijk in zijn inleidend verzoek.
5. Voor zover de man vernietiging van de erkenning verzoekt wegens misbruik van omstandigheden, dient hij naar het oordeel van het hof eveneens niet-ontvankelijk in zijn verzoek te worden verklaard, nu hij ten tijde van de erkenning reeds meerderjarig was. Gelet op het bepaalde in artikel 1:205 lid 1, aanhef en onder b, BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning op deze grond immers slechts worden ingediend, indien de erkenner tijdens zijn minderjarigheid door misbruik van omstandigheden tot de erkenning is bewogen.
6. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige].
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Mink en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2009.