GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 mei 2009
Zaaknummer : 200.008.475/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-9023
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. P.C.E. Van den Hoek te Oud-Beijerland,
procesadvocaat mr. E. Grabandt,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Dordrecht,
kantoorhoudende te Dordrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De grootmoeder is op 2 juni 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 5 maart 2008 (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder heeft op 2 april 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de grootmoeder zijn bij het hof op 25 september 2008 en 31 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De Raad voor de Kinderbescherming gevestigd te Dordrecht (hierna: de Raad) heeft het hof bij brief van 3 juli 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 16 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de grootmoeder, ter zitting bijgestaan door mr. P.C.E. van den Hoek, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Jeugdzorg is, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De grootmoeder heeft ter terechtzitting haar beroep gewijzigd in die zin, dat zij haar verzoek heeft teruggebracht tot hetgeen zij in eerste aanleg heeft verzocht.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij deze beschikking is de grootmoeder in haar verzoek om een omgangsregeling met de hierna te noemen minderjarige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, gaat het hof uit van de onmiddellijke werking van de wet en zal het hof in de onderhavige overwegingen artikel 1:377a BW (nieuw) direct toepassen.
2. In geschil is de omgang tussen de grootmoeder en haar kleinzoon, geboren op [geboortedatum, 2002] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige. De minderjarige verblijft sinds oktober 2006 met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
3. De grootmoeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat tussen haar en de minderjarige een omgangsregeling zal gelden, waarvan frequentie, tijdstip en plaats in eerste instantie worden bepaald door Jeugdzorg.
4. De moeder heeft het beroep van de grootmoeder bestreden en verzoekt de bestreden beschikking, zo begrijpt het hof, te bekrachtigen en het beroep van de grootmoeder af te wijzen.
5. De grootmoeder stelt zich in haar grief op het standpunt dat de rechtbank haar onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek. Zowel in de tijd dat de moeder met de minderjarige in het ouderlijk huis woonde (tot november 2003), als in de periode daarna tot aan de uithuisplaatsing van de minderjarige in oktober 2006, is er sprake geweest van intensief tot zeer intensief contact tussen de minderjarige en de grootmoeder, omdat zij langdurig zorg en verantwoordelijkheid heeft gedragen voor de minderjarige. Er is derhalve sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de minderjarige, zo betoogt de grootmoeder.
Voorts stelt de grootmoeder uitdrukkelijk dat de door haar verzochte omgangsregeling in het belang van de minderjarige is en dat Jeugdzorg haar mening deelt.
6. De moeder stelt dat de grootmoeder terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek nu er op dit moment in ieder geval geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige, voor zover die al ooit heeft bestaan.
Mocht het hof de grootmoeder ontvankelijk verklaren in haar verzoek, dan dient haar verzoek afgewezen te worden omdat toewijzing van het verzoek, zo heeft de moeder haar verweer ter terechtzitting nader geformuleerd, in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
7. Voordat het hof toe kan komen aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek, dient het hof conform artikel 1:377a, eerste lid, BW (nieuw) vast te stellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige teneinde de eerste te kunnen ontvangen in haar verzoek. Het hof overweegt daartoe als volgt.
8. Onweersproken is komen vast te staan dat de moeder gedurende haar zwangerschap en gedurende het eerste levensjaar van de minderjarige woonachtig is geweest bij de grootmoeder. Voorts is door de moeder niet betwist dat de grootmoeder in dit tijdvak voor de destijds nog minderjarige moeder en de minderjarige zorg heeft gedragen. Als gevolg van deze intensieve contacten gedurende de zwangerschap en het eerste levensjaar van de minderjarige, is naar het oordeel van het hof een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige ontstaan in de zin van artikel 1:377a, eerste lid, BW (nieuw).
De moeder stelt dat het contact tussen de grootmoeder en de minderjarige in de periode nadat zij met de minderjarige elders is gaan wonen niet meer als family life is aan te merken. De grootmoeder betwist dit. Het hof gaat ervan uit, dat de aard en frequentie van de contacten tussen de grootmoeder en de minderjarige anders waren dan ten tijde van het samenwonen, maar dit doet naar het oordeel van het hof niet af aan het voortbestaan van de nauwe persoonlijke betrekking die in de periode daarvoor tussen de grootmoeder en de minderjarige was ontstaan. De omstandigheid dat het contact in de periode na de uithuisplaatsing geheel is verbroken, doet evenmin afbreuk aan het voortbestaan van de nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige, nu dit gebeurd is tegen de wil van de grootmoeder.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat er nog steeds sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige waardoor de grootmoeder ontvankelijk is in haar verzoek. De grief slaagt derhalve. Het hof gaat daarom hierna over tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek van de grootmoeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige.
9. Blijkens artikel 1:377a, tweede lid, BW (nieuw) stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt hij, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Partijen hebben ter terechtzitting de mogelijkheid gekregen hun stellingen aan het nieuwe wetsartikel aan te passen. De moeder heeft ter terechtzitting, bij wijze van verweer, een beroep gedaan op de ontzeggingsgrond zoals vermeld in artikel 1:377a, derde lid, sub d, BW (nieuw): ‘omgang [is] anderszins in strijd [...] met zwaarwegende belangen van het kind’. Ter onderbouwing van dit verweer stelt zij dat de minderjarige kampt met diverse problemen. De minderjarige bezoekt een medisch kinderdagverblijf. Er is sprake van hechtingsproblematiek, de minderjarige heeft een tekort aan zelfvertrouwen en heeft behoefte aan structuur. Omgang met de grootmoeder is volgens de moeder in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige omdat de minderjarige gezien zijn problemen er door in verwarring wordt gebracht. Dit wordt bevestigd, zo stelt de moeder, door het psychologisch rapport van 11 november 2008.
Ondanks dat de grootmoeder ter terechtzitting uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om op dit verweer te reageren, heeft zij het bestaan van dan wel de onderbouwing voor de door moeder aangevoerde ontzeggingsgrond niet betwist.
10. Het hof dient te beoordelen of omgang tussen de grootmoeder en de minderjarige in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige en overweegt daartoe als volgt.
Het hof neemt in aanmerking dat er een recent psychologisch rapport is waaruit blijkt dat sprake is van forse problematiek bij de minderjarige. De grootmoeder heeft hetgeen de moeder daarover heeft gesteld niet betwist. Uitgaande van deze problematiek is het hof van oordeel dat zo veel mogelijk rust moet worden gebracht in het leven van de minderjarige. Onder deze omstandigheden moet het weer op gang brengen van een omgangsregeling tussen de minderjarige en zijn grootmoeder, mede gezien de bezwaren die de moeder daartegen heeft, in strijd worden geacht met zwaarwegende belangen van de minderjarige. De omstandigheid dat de uitoefening van de aan de verzochte omgangsregeling te ontlenen rechten afhankelijk is van Jeugdzorg, zoals de grootmoeder beoogt, leidt niet tot een ander oordeel.
11. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek zal afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de grootmoeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, De Haan-Boerdijk en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2009.