ECLI:NL:GHSGR:2009:BI7395

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005339-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Borgesius
  • R.C. Langeler
  • G.J. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding Flora- en faunawet door het in bezit hebben van beschermde diersoorten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van het in bezit hebben van huiden van beschermde diersoorten, namelijk waterhoenen en gaaien, wat een overtreding van de Flora- en faunawet inhoudt. De verdachte had op 13 juli 2007 in Nieuwerbrug, gemeente Bodegraven, deze huiden onder zich gehad, wat leidde tot een eerdere veroordeling tot een geldboete van EUR 1000,- of 20 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 april 2009 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het bewijs dat verkregen is na een onrechtmatige doorzoeking van de woning en bedrijfsruimte van de verdachte, uitgesloten dient te worden. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, aangezien deze met toestemming van de bewoonster was uitgevoerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen bewijs heeft geleverd voor de legale herkomst van de huiden en dat hij zich als wildhandelaar en jager bewust was van de geldende regels omtrent de bescherming van diersoorten. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat hij in strijd met de wet handelde.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 1000,- met een proeftijd van twee jaar. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005339-08
Parketnummer: 09-994529-08
Datum uitspraak: 22 april 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 2 oktober 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
[adres].
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd - zoals nader toegelicht in zijn overgelegde pleitaantekeningen - dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu doorzoeking van de woning en de bedrijfsruimte onrechtmatig is verricht.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Gelet op het proces-verbaal stelt het hof vast dat de verbalisanten met toestemming van de bewoonster (echtgenote) – en derhalve rechtmatig – zijn binnengetreden en de woning en bedrijfsruimte hebben doorzocht.
Derhalve is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
8 april 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2007, te Nieuwerbrug, gemeente Bodegraven, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
één of meer producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten:
- 39, althans één of meer, huiden (met bevedering) van waterhoenen (Gallinula Chloropus) en/of
- 22, althans één of meer, huiden (met bevedering) van gaaien (Garrulus Glandarius),
heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden en/of in voorraad heeft gehad en/of onder zich heeft gehad.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van
EUR 1000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juli 2007, te Nieuwerbrug, gemeente Bodegraven opzettelijk producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten:
- 39 huiden (met bevedering) van waterhoenen (Gallinula Chloropus) en
- 22 huiden (met bevedering) van gaaien (Garrulus Glandarius),
onder zich heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair bepleit dat het bewijs dat naar aanleiding van de onrechtmatige binnentreding is verkregen, eveneens onrechtmatig is en derhalve dient te worden uitgesloten.
Het hof verwerpt dit verweer met verwijzing naar de bovenvermelde overwegingen in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Voorts heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat – naar het hof begrijpt - de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu de verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op het overtreden van de Flora- en faunawet. Het hof verwerpt dit verweer nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte bij een onafhankelijke autoriteit als het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij navraag heeft gedaan naar de geldende regels op dit gebied. Derhalve heeft de verdachte, die zich als wildhandelaar en jager bewust was van het bestaan van gecompliceerde voorschriften voor de dierenbescherming, gelet op het feit dat hij de KNJV om advies heeft gevraagd, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij in strijd zou handelen met de geldende wet- en regelgeving.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het tenlastegelegde geen strafbaar feit oplevert – naar het hof begrijpt - omdat het verbod waar het hier om gaat niet van toepassing is door het bestaan van feiten die vrijstellen van het verbod en door het primaat van EG-regelingen van vrij verkeer, immers de in de tenlastelegging bedoelde dierenhuiden zouden legaal zijn verkregen van leveranciers in Nederland of een andere EG- lidstaat (Verenigd Koninkrijk) voor de slacht en voor preparatie.
Het hof verwerpt dit verweer. Op geen enkele wijze is een feitelijkheid die ziet op de legale herkomst van de huiden aannemelijk geworden, noch ook een andere feitelijkheid om die huiden legaal voorhanden te hebben. De stukken die de raadsman heeft overgelegd zijn daartoe ontoereikend. Hetgeen de raadsman overigens als grondslag voor zijn verweer heeft bedoeld aan te voeren, kan dat verweer evenmin dragen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijk geldboete van EUR 1000,- met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft huiden van beschermde diersoorten onder zich gehad. Aldus heeft de verdachte een wettelijk voorschrift overtreden dat ertoe dient deze diersoorten te beschermen.
Het hof is van oordeel dat een voorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 13 van de Flora- en faunawet, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen.
Beveelt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius,
mr. R.C. Langeler en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 april 2009.
Dr. G.J. Fleers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.