ECLI:NL:GHSGR:2009:BI7459

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.009.170.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Labohm
  • J. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatieregeling met niet wijzigingsbeding in echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 maart 2008, waarin zijn verzoeken tot wijziging van de alimentatieregeling in het echtscheidingsconvenant zijn afgewezen. Het echtscheidingsconvenant, dat op 30 januari 2001 onder begeleiding van een advocaat scheidingsbemiddelaar tot stand is gekomen, bevatte een niet-wijzigingsbeding met betrekking tot de partneralimentatie. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoeken alsnog te honoreren, terwijl de vrouw verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

Het hof overweegt dat de uitleg van een overeenkomst, zoals een echtscheidingsconvenant, dient te geschieden aan de hand van het Haviltex-criterium. Het hof concludeert dat er tussen partijen een niet-wijzigingsbeding is overeengekomen, en dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die rechtvaardigt dat hij niet aan dit beding gehouden kan worden. De man heeft in hoger beroep geen vernietiging van het echtscheidingsconvenant gevorderd, en zijn argumenten over dwaling en misbruik van omstandigheden worden door het hof verworpen.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de bestreden beschikking en wijst het meer of anders verzochte af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Gravenhage, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 mei 2009
Zaaknummer : 200.009.170.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-5782
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.G.J. Warnaar,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.J. de Deugd.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank
‘s-Gravenhage van 18 maart 2008.
De vrouw heeft op 18 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 14 augustus 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De man heeft op 21 oktober 2008 een aanvullend beroepschrift ingediend.
De vrouw heeft 3 november 2008 een verweerschrift op het aanvullende beroepschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 5 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 6 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 maart 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking zijn de verzoeken van de man om de afspraken zoals neergelegd in artikel 1.1, 1.4 en 5 van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) als hierna volgend te wijzigen, afgewezen:
1. dat de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (hierna: de partneralimentatie) in redelijkheid wordt gesteld op € 2.000,- per maand, althans op een bedrag als de rechtbank juist acht;
2. dat de man in afwijking van het bepaalde in artikel 1.4 van het convenant partneralimentatie verschuldigd zal zijn tot 1 januari 2009, althans tot een tijdstip daarna, althans tot 4 april 2013 conform de wettelijke maatstaf;
3. dat artikel 1:160 BW in afwijking van het bepaalde in artikel 5 van het convenant tevens van toepassing is als de vrouw gaat samenwonen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Algemeen
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn verzoeken zoals bij zijn verzoekschrift (het hof begrijpt in eerste aanleg) geformuleerd alsnog te honoreren, althans verzoek 1 en 2, althans verzoek 1. De man heeft in zijn aanvullend beroepschrift wijziging en aanvulling van de gronden weergegeven.
2. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel dit af te wijzen. Zij heeft zich tegen de aanvulling van het beroepschrift verzet.
Kern van het geschil
3. Onder leiding van mr. de Winter – advocaat en scheidingsbemiddelaar – is op 30 januari 2001 tussen partijen een echtscheidingsconvenant tot stand gekomen.
4. In artikel 4 van voormeld convenant is het navolgende opgenomen:
“Het in de artikelen 1 en 3 bepaalde kan uiteraard altijd in onderling overleg worden gewijzigd. Het uitgangspunt voor partijen is echter dat zij de intentie hebben hetgeen overeengekomen is betreffende alimentatie in beginsel niet te wijzigen en het bedrag van ƒ 6.400,-, te vermeerderen met de indexering zo mogelijk tot aan de pensionering van de man te handhaven als de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw die de man minimaal levert. Partijen komen dan ook overeen dat het in de artikelen 1 en 3 bepaalde niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW bepaald.”
5. In de bestreden beslissing is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat tussen partijen een niet-wijzigingsbeding is overeengekomen ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie. Het hof deelt op dezelfde gronden als de rechtbank deze visie.
6. Het hof begrijpt uit de toelichting op grief 1 alsmede hetgeen de man ter zitting heeft aangevoerd, dat een redelijke uitleg van het convenant met zich mede brengt dat partijen niet een niet wijzigingsbeding met elkaar zijn overeengekomen. Ter onderbouwing van zijn stelling voert hij in de punten 10 tot en met 14 van zijn appelschrift aan op welke wijze in zijn visie het convenant gelezen dient te worden. De vrouw is van mening dat de rechtbank een juiste uitleg heeft gegeven aan het echtscheidingsconvenant en het daarin opgenomen niet-wijzigingsbeding.
7. Het hof overweegt als volgt. De uitleg van een overeenkomst, waaronder een echtscheidingsconvenant, dient te geschieden aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium.
Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen ter zake de echtscheidingsprocedure zich gewend hebben tot een advocaat echtscheidingsbemiddelaar die tevens lid is van de FVAS. Voorts volgt uit de gewisselde stukken en het verhandelde ter zitting dat partijen diverse besprekingen hebben gehad met de advocaat scheidingsbemiddelaar en dat de advocaat scheidingsbemiddelaar diverse echtscheidingsconvenanten (concepten) heeft opgesteld. Door de vrouw is expliciet gesteld dat tijdens de bemiddelingsgesprekken het in het echtscheidingsconvenant opgenomen niet-wijzigingsbeding aan de orde is gekomen. Nadat de concept echtscheidingsconvenanten met partijen zijn besproken is het definitieve echtscheidingsconvenant op 30 januari 2001 ondertekend. Uit het echtscheidingsconvenant volgt dat partijen op een zorgvuldige wijze naar de partneralimentatie van de vrouw hebben gekeken. Op het moment van het sluiten van het echtscheidingsconvenant had de man een inkomen van ruim ƒ 140.500,- per jaar. De vrouw droeg zorg voor de kinderen, waaronder een dochter die extra zorg behoefde. Gezien de wijze van tot stand komen van het convenant alsmede de tekst van het convenant, alsmede de hiervoor vermelde overige gegevens, is het hof van oordeel dat tussen partijen een niet-wijzigingsbeding tot stand is gekomen. Grief één treft geen doel.
8. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen, behoeven de grieven twee en drie geen verdere bespreking aangezien hetgeen de man aldaar aanvoert niet tot een ander oordeel leidt.
Bewust afwijken van de wettelijke normen
9. Het hof leest in grief vier dat partijen niet bewust zijn afgeweken van de wettelijke normen. In de toelichting op zijn grief stelt de man dat hij zeer geëmotioneerd was en dat het evident onevenwichtige zakelijke resultaat een gevolg daarvan is. Door de vrouw wordt in punt 32 van haar verweerschrift gesteld dat zij het door de man geschetste beeld niet herkent.
10. Het hof overweegt als volgt. Gezien het feit dat het echtscheidingsconvenant tot stand is gekomen onder leiding van een advocaat scheidingsbemiddelaar, en het feit dat de vrouw de zienswijze van de man niet herkent, gaat het hof er van uit dat het sluiten van het echtscheidingsconvenant onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat in redelijkheid de vrouw er op mocht vertrouwen dat de man de gevolgen van het echtscheidingsconvenant kon overzien. Nu het voor de vrouw noch voor de advocaat scheidingsbemiddelaar kenbaar was dat de man geëmotioneerd was, komt dit voor zijn rekening en risico. Grief vier treft eveneens geen doel.
Aanvullend beroepschrift
11. In het aanvullend beroepschrift stelt de man dat hij heeft gedwaald naar aanleiding van hetgeen er in de mediation is besproken. Hij zou het echtscheidingsconvenant niet hebben getekend indien hij zou hebben geweten dat op hem zo een zware bewijslast zou rusten om het echtscheidingsconvenant open te breken. Voorts is hij van mening dat op grond van de redelijkheid en billijkheid het echtscheidingsconvenant kan worden opengebroken aangezien een mediation plaatsvindt in “the shadow of the law”. Voorts doet de man een beroep op misbruik van omstandigheden.
12. De vrouw stelt dat de man de rechtstrijd in hoger beroep niet kan uitbreiden door middel van het wijzigen van zijn inleidende verzoek. De vrouw is van mening dat zulks in strijd is met de goede procesorde.
13. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de man tot in hoger beroep zijn verzoek kan vermeerderen c.q. wijzigen mits dit in overeenstemming is met de goede procesorde. Het wijzigen c.q. vermeerderen van het verzoek, acht het hof onder de gegeven omstandigheden niet in strijd met de goede procesorde aangezien de vrouw voldoende gelegenheid heeft om zich te verdedigen op de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek.
14. In punt vijf van haar verweerschrift doet de vrouw een beroep op verjaring ter zake de door de man gestelde wilsgebreken te weten dwaling, en misbruik van omstandigheden.
15. Het hof overweegt als volgt. In punt acht van zijn aanvullend beroepschrift stelt de man:
“Kortom het gaat hier om een vernietigbare overeenkomst ten aanzien waarvan de man zich het recht om vernietiging te vorderen voorbehoudt”.
Nu de man in rechte geen vernietiging heeft gevorderd van het echtscheidingsconvenant op de door hem gevorderde vernietigingsgronden en ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard een en ander slechts op te werpen ter adstruering van grief één behoeft dit geen verdere bespreking.
16. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen treffen de grieven geen doel en dient de bestreden beschikking onder aanvulling van de rechtsgronden te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Labohm, Van der Zanden bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2009.