ECLI:NL:GHSGR:2009:BI8204

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.012.789
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Pannekoek-Dubois
  • C. Kleykamp-Van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake uitkering levensonderhoud, behoefte en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de uitkering van levensonderhoud tussen een man en een vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2008, waarin aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, een uitkering tot levensonderhoud van € 2.000,- per maand was toegekend, met ingang van 1 juni 2007. De man verzocht de beschikking te vernietigen of de alimentatie te verlagen, terwijl de vrouw het beroep van de man bestreed en vroeg om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De man voerde vijf grieven aan, waarbij hij onder andere stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die de alimentatie zou rechtvaardigen. De vrouw betwistte dit en voerde aan dat de man een luxe levensstijl had en onvoldoende inzicht gaf in zijn financiële situatie.

Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij geen draagkracht had om de alimentatie te betalen. De vrouw had haar behoefte aan levensonderhoud voldoende aangetoond, en het hof concludeerde dat de man in staat was de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te betalen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de man werd geacht de alimentatie te voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs in alimentatiezaken en de verantwoordelijkheden van beide partijen in het proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 mei 2009
Zaaknummer : 200.012.789/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-1416
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Z.B. Gyömörei,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Maaskant.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 mei 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 16 december 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 27 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 20 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - ten laste van de man aan de vrouw met ingang van 1 juni 2007 een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 2.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - primair de bestreden beschikking te vernietigen, dan wel, subsidiair gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de alimentatie op een lager bedrag vast te stellen dan € 2.000,- per maand, dan wel, meer subsidiair, de alimentatie te limiteren op grond van artikel 1:157 lid 3 BW.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep van de man te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Ter toelichting op zijn hoger beroep heeft de man vijf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd.
Wijziging van omstandigheden
5. De vrouw heeft in 2002 een verzoekschrift tot vaststelling van partneralimentatie ingediend. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. Deze beslissing is door dit hof bij beschikking van 9 augustus 2006 bekrachtigd. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat het gegeven dat de man eigenaar is geworden van een villa waarop een hypotheek is verstrekt van € 1.080.000,- een opgetreden wijziging van omstandigheden betreft, die voldoende zwaarwegend wordt geacht om te zien of voornoemde beslissing van het hof nog voldoet aan de wettelijke maatstaven. De man stelt dat hij gedwongen was te verhuizen en dat hij een overbruggingskrediet moest afsluiten. De man heeft twee recreatiewoningen verkocht en hij kon de overwaarde als zekerheid verstrekken aan de bank voor zijn nieuwe woning. Voorts stelt de man dat niet elke verandering een wijziging van omstandigheden is die het voeren van een nieuwe procedure rechtvaardigt.
6. De vrouw stelt dat er voldoende gegevens zijn om een wijziging van omstandigheden aan te nemen. Zij stelt dat de man een luxe villa heeft gekocht waarbij zij de hypotheken en de overwaarde van de recreatiewoningen bestrijdt. De vrouw stelt dat er sprake is van een borgstelling. Voorts heeft de man volgens de vrouw een luxe levensstijl; hij rijdt een Mercedes Benz en zijn huidige partner een Porsche. Daarnaast wordt er al twee jaar verbouwd aan zijn nieuwe woning. Ten aanzien van zijn onderneming stelt de vrouw dat hij nieuw personeel werft en hij heeft enkele nieuwe vrachtwagencombinaties in gebruik genomen. Voorts heeft hij geen jaarstukken in het geding gebracht; deze zijn inmiddels gedeponeerd bij KvK. Verder betwist de vrouw de lening aan de partner van de man en de rekeningcourant schuld.
7. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Tussen partijen staat vast dat de man op 1 december 2006 eigenaar is geworden van een woning aan het adres [adres]. Het hof is gebleken dat ten behoeve van deze aankoop door de man een extra geldlening is afgesloten ten bedrage van € 250.000,-, als zijnde een overbruggingskrediet. Het hof is van oordeel dat de aankoop van de woning aan te merken is als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een beroep van de vrouw op artikel 1:401 BW rechtvaardigt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een heroverweging van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering in haar levensonderhoud rechtvaardigt. De eerste grief van de man faalt derhalve.
Draagkracht man
8. De man stelt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat hij onvoldoende inzicht heeft in de financiële positie van de man. De man stelt dat de bewijslast achteraf op hem gelegd wordt, zonder hem in de gelegenheid te stellen bewijs te leveren.
9. De vrouw stelt dat als de man geen draagkracht heeft - zoals hij stelt - hij dit dient te onderbouwen met een draagkrachtberekening voorzien van bijbehorende bewijsstukken. De man slechts summiere gegevens betreffende zijn financiële omstandigheden heeft overgelegd komt dit voor zijn risico, aldus de vrouw.
10. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie. Door de man zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing zouden rechtvaardigen. Het hof neemt het volgende hierbij in aanmerking. Relevante onderbouwende stukken uit zijn financiële administratie ontbreken. Zo heeft de man de benodigde gegevens over 2007 en 2008 niet in het geding gebracht. Het hof constateert voorts een onverklaarde discrepantie tussen het door de man gestelde in 2006 en de door de vrouw in het geding gebrachte gedeponeerde jaarstukken. Op basis van de verklaringen van de toenmalige accountant was gebleken dat privé-onttrekkingen niet mogelijk waren. Thans leidt het hof uit de gedeponeerde jaarstukken af dat er sprake is van een algemene reserve, waarbij het hof doelt op de algemene reserve ten behoeve van [bedrijfsnaam] van € 377.000,-. Voorts heeft de man aangevoerd dat zijn jaarinkomen in eerdere procedures is vastgesteld op € 27.000,-, terwijl uit de aangifte Inkomstenbelasting 2006 een inkomen van € 46.290,- per jaar blijkt. Het had op de weg van de man gelegen om zijn financiële gegevens over zijn privé situatie en zijn ondernemingen in het geding te brengen en op deugdelijke wijze inzichtelijk te maken. Nu hij dit niet heeft gedaan, komt dat voor zijn rekening en risico. Het ter zitting gedane verzoek van de man om alsnog een fax van zijn accountant omtrent zijn financiële positie over te leggen wijst het hof af. De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het alsnog overleggen van nieuwe stukken ter zitting dan wel het nasturen van stukken wordt door het hof in strijd geacht met de regels van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van de man dat hij reeds alle stukken omtrent zijn financiële situatie heeft verstrekt.
11. In de vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat de man draagkracht heeft. De man stelt dat hij zijn hypotheeklasten tijdelijk gefinancieerd heeft met gelden uit zijn onderneming, dat hij geen huurinkomsten uit de tweede recreatiewoning meer heeft en dat hij niet langer geld kan lenen bij zijn partner.
12. Nu de man onvoldoende inzicht in zijn financiële omstandigheden heeft gegeven en op grond van het vorenstaande geen reële draagkrachtberekening kan worden opgesteld, heeft de man niet aangetoond de door de vrouw verzochte bijdrage niet te kunnen voldoen en gaat het hof ervan uit dat de man over voldoende draagkracht beschikt om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te betalen.
Behoefte vrouw
13. In de derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw behoefte heeft. De vrouw dient aan te tonen dat zij behoeftig is en dat zij er alles aan doet om zich inkomen te verschaffen, aldus de man. Voorts doet de man een beroep op artikel 1:157 lid 3 BW.
14. De vrouw stelt dat zij arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van een ongeval; het is zeker geen onwil van haar dat zij momenteel niet werkt. De vrouw krijgt een WWB-uitkering en volgt momenteel cursussen opdat zij weer kan gaan deelnemen aan het arbeidsproces. De vrouw is zich wel bewust dat haar kansen op de arbeidsmarkt gering zijn, gezien haar leeftijd en het feit dat zij niet beschikt over een afgeronde opleiding.
15. Het hof is van oordeel dat op dit moment niet van de vrouw verlangd kan worden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud voorziet en overweegt daartoe als volgt. De vrouw is thans arbeidsgeschikt, maar met de nodige beperkingen, ten gevolge van een ongeval en geniet momenteel een WWB-uitkering. Op grond van deze uitkering heeft zij een sollicitatieplicht. Voorts werkt zij gedurende maximaal 8 uur per week als vrijwilligster. Het hof is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat van de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verwacht mag worden dat zij zich meer inspant dan thans het geval is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw haar behoefte voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ook deze grief faalt.
16. Onder verwijzing naar hetgeen door het hof is vastgesteld in rechtsoverweging 15, gaat het hof aan het verzoek van de man tot limiteren voorbij, welk verzoek de man overigens onvoldoende heeft onderbouwd.
Ingangsdatum
17. De man stelt in zijn vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte de alimentatieplicht per 1 juni 2007 met terugwerkende kracht heeft opgelegd. De man is van mening dat de rechtbank zijn beslissing over de terugwerkende kracht nader had moeten motvieren.
18. Het hof is, evenals de vrouw, van oordeel dat de man vanaf de datum van het inleidend verzoekschrift rekening heeft kunnen houden met een eventuele bijdrage in het levens-onderhoud ten behoeve van de vrouw. De grief van de man faalt derhalve.
Conclusie
19. Het voorgaande leidt ertoe dat de man geacht wordt de draagkracht te hebben de door de rechtbank opgelegde bijdrage in het levensonderhoud ten behoeve van de vrouw te betalen, terwijl de vrouw daaraan behoefte heeft. Dit brengt met zich mee dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Pannekoek-Dubois en Kleykamp-Van der Ben, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2009.