GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 mei 2009
Zaaknummer : 200.008.630.01
Rekestnr. rechtbank : Fl RK 07-531
[appellant],
en
[appellant]
beiden wonende [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. P. J. de Bruin, gevestigd te Rotterdam,
procesadvocaat: mr. A. M. van Kuijeren, gevestigd te Delft,
de [geintimeerde],
zetelend te [adres],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[X],
kantoorhoudend te [adres],
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige:
[minderjarige], geboren [in] 1997 te [adres],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 4 juni 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 maart 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De gemeente heeft op 8 augustus 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 17 juli 2008 en 3 februari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat en de bijzondere curator. Namens de gemeente is verschenen de heer [X]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van 6 maart 2008 van de rechtbank Rotterdam.
Bij die beschikking is, voorzover in hoger beroep van belang, vastgesteld dat de voorlopige geslachtsnaam van de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 1997 te [adres], [geslachtsnaam] zal zijn.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de geslachtsnaam van de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 1997 te [adres].
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de geslachtsnaam van de minderjarige [geslachtsnaam] zal worden dan wel [geslachtsnaam].
3. De gemeente bestrijdt gemotiveerd het beroep van de ouders.
4. Ter onderbouwing van het beroepschrift hebben de ouders - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de wens van de ouders om de minderjarige de geslachtsnaam [geslachtsnaam] te geven niet kan worden gehonoreerd omdat het Nederlandse recht geen namenreeks kent. De ouders voeren daartoe aan dat de burgerlijke stand met de inschrijving van de naam [geslachtsnaam] niet beter of slechter functioneert en dat inschrijving van de naam in overeenstemming is met de juridische en historische werkelijkheid. Voorts stellen de ouders dat de naam [geslachtsnaam] geen namenreeks is nu de naam in Nederland verkeerd wordt geschreven. De juiste schrijfwijze van de naam is [geslachtsnaam] waardoor er geen sprake is van een namenreeks. Tevens voeren de ouders aan dat een namenreeks in Nederland voorkomt wanneer een familienaam dreigt uit te sterven. Zij stellen daarnaast dat niet valt in te zien waarom de geslachtsnaam niet definitief [geslachtsnaam] kan zijn, nu het wel mogelijk is om de geslachtsnaam voorlopig vast te stellen. De ouders verklaren ter terechtzitting dat de minderjarige recht heeft op een geslachtsnaam op grond van artikel 8 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna verder: EVRM).
5. De gemeente bestrijdt het beroep van de ouders en voert daarbij aan dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Nederlandse recht geen namenreeks kent, maar uitsluitend geslachtsnamen. De naam van de vader is geen geslachtsnaam. Uit de geboorteakte blijkt dat de vader een namenreeks heeft: de naam van het kind, de naam van de vader, gevolgd door de naam van de opa. Iedere generatie heeft een andere namenreeks, terwijl een geslachtsnaam van generatie op generatie wordt doorgegeven. Voorts stelt de gemeente dat het toevoegen van een uitstervende naam aan de geslachtsnaam geen namenreeks wordt, maar een dubbele achternaam. De gemeente stelt daarnaast dat de burgerlijke stand niet goed kan functioneren wanneer de geslachtsnaam voorlopig wordt vastgesteld en de geslachtsnaam onduidelijk wordt.
6. Het hof overweegt als volgt. Het appel keert zich tegen de bestreden beschikking voor zover daarin op grond van het oordeel dat de gezamenlijke verklaring van de ouders niet op een geslachtsnaam maar op een namenreeks betrekking heeft, niet die gezamenlijke verklaring is opgenomen, maar met analoge toepassing van artikel 1: 5 lid 10 Burgerlijk Wetboek (hierna verder: BW) voorlopig, in afwachting van het Koninklijk Besluit waarbij de geslachtsnaam wordt vastgesteld, als geslachtsnaam van de minderjarige is vastgesteld: [geslachtsnaam].
7. Naar het oordeel van het hof is het appel in zoverre gegrond dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van overeenkomst met situaties waarin de rechtspraak analoge toepassing van artikel 1:5 lid 10 BW wel heeft aanvaard. De minderjarige beschikt immers over een geslachtsnaam en is aldus in de gelegenheid zich door middel van haar naam persoonlijk van anderen te onderscheiden. Reeds vanwege het onzekere tijdsverloop dat is gemoeid met de inwilliging van een naturalisatieverzoek op de indiening waarvan geen enkel concreet vooruitzicht bestaat, dient naar het oordeel van het hof bijzonder behoedzaam gebruik te worden gemaakt van analogie met de wettelijke mogelijkheid tot voorlopige vaststelling van een geslachtsnaam in afwachting van een Koninklijk Besluit tot vaststelling van voornamen en een geslachtsnaam van een kind wier ouders onbekend zijn. Nu ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de vader zelfs nog een begin moet maken met het volgen van onderwijs dat is gericht op het inburgeringexamen, waarvan het behalen is vereist voor de indiening van een kansrijk naturalisatieverzoek, en de ouders ter terechtzitting te kennen hebben gegeven dat het voor de minderjarige niet doenlijk is voor langere tijd op een voorlopige geslachtsnaam aangewezen te zijn, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
8. Het verzoek vervolgens alsnog recht te doen kan evenwel noch in de vorm zoals neergelegd in het appelschrift, noch in de vorm waarin het volgens de uitlatingen van de ouders ter terechtzitting moet worden opgevat, worden toegewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
9. Voor wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige bestaat in de onderhavige procedure tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap rechtens geen grond. Wijziging is immers in het algemeen voorbehouden aan de Kroon op voet van artikel 1:7 BW en van een geval waarin bij uitzondering aanspraak bestaat op wijziging door de rechter (zoals in artikel 1:253t lid 5 BW) is hier geen sprake.
11. Ook wanneer het verzoek wordt opgevat als gezamenlijke verklaring van de ouders zoals bedoeld in artikel 1:5 lid 2, vierde volzin, BW, kan dit niet leiden tot vermelding van die verklaring in de rechterlijke uitspraak. Die gezamenlijke verklaring strekt er immers toe dat de minderjarige de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zal dragen, doch [geslachtsnaam] is naar ter terechtzitting is komen vast te staan een namenreeks en kan naar ten deze toepasselijk Nederlands naamrecht niet als geslachtsnaam worden aangemerkt.
12. Van strijd met artikel 8 EVRM, in zoverre deze bepaling de minderjarige aanspraak biedt op een geslachtsnaam, is ten aanzien van de minderjarige geen sprake. De minderjarige beschikt immers over een voornaam en de geslachtsnaam [geslachtsnaam] en is aldus in de gelegenheid zich door middel van haar naam persoonlijk te onderscheiden van anderen.
13. Van strijd met artikel 8 EVRM, in zoverre deze bepaling de minderjarige er aanspraak op biedt zich door middel van haar geslachtsnaam te identificeren met het gezin waarvan zij deel uitmaakt, is ten aanzien van de minderjarige naar het oordeel van het hof evenmin sprake. Het hof stelt daartoe voorop dat de minderjarige haar huidige geslachtsnaam [geslachtsnaam] inderdaad slechts ontleent aan de afstamming van haar moeders gewezen echtgenoot [geslachtsnaam].
Deze afstamming is echter teniet gegaan door gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. Derhalve biedt deze naam de minderjarige geen mogelijkheid tot identificatie met het gezin waarvan zij deel uitmaakt. Dat het voor de ouders van de minderjarige onmogelijk is om voor de minderjarige een geslachtsnaam te verkrijgen die haar in staat stelt zich met het gezin waarvan zij deel uitmaakt te identificeren is echter niet gebleken. Allereerst staat de ouders daartoe de weg open van een op voet van 1:7 BW bij de Kroon in te dienen verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam [geslachtsnaam] in de aan haar moeder te ontlenen geslachtsnaam [geslachtsnaam]. Dat de voorkeur van de ouders om hen moverende redenen uitgaat naar de geslachtsnaam van de man doet daaraan niet af. Voorts is evenmin uitgesloten dat voor de minderjarige een geslachtsnaam wordt verkregen die zij ontleent aan haar vader. Dat de vader daartoe eerst een procedure tot naturalisatie dient te voeren, waarin op voet van artikel 12 van de Rijkswet op het Nederlanderschap voor hem een geslachtsnaam zal worden vastgesteld, doet daaraan niet af.
14. Gelet op het vorenstaande komt artikel 1:5 lid 2, vierde volzin, BW, in zoverre dat de daar bedoelde gezamenlijke verklaring slechts betrekking kan hebben op de geslachtsnaam van een vader en niet op de namenreeks van een vader die niet over een geslachtsnaam beschikt, niet in strijd met artikel 8 EVRM of enige andere naar haar inhoud een ieder verbindende verdragsbepaling.
15. Dit alles brengt mee dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, de Haan-Boerdijk en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2009.