GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 juli 2009
Zaaknummer : 200.016.466.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-7368
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Kok te Noordwijk,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 1 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juli 2008.
De moeder heeft op 11 december 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 19 december 2008 en 21 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 24 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage heeft bij brief van 14 november 2008 te kennen gegeven dat de raad geen bemoeienis heeft gehad met deze zaak
Op 6 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, bij het hof de volgende stukken binnengekomen:
- van de zijde van de vader een brief, gedateerd 8 mei 2009, met als bijlage de jaaropgave 2008 van de vader;
- van de zijde van de moeder een faxbericht van 12 mei 2009, met als bijlage de jaaropgave 2008 van de moeder.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – met wijziging van de op 24 februari 2005 door beide partijen ondertekende overeenkomst ter beëindiging van het geregistreerd partnerschap en uitvoerbaar bij voorraad – een omgangsregeling bepaald tussen de vader en de minderjarigen. Voorts is de door de vader met ingang van 30 juli 2008 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen bepaald op € 234,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de gewone verblijfplaats van [minderjarige], geboren [in 2001] te [woonplaats] hierna te noemen: [minderjarige], en de kinderalimentatie voor [minderjarige2], geboren [in 2003] te [woonplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2], hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek tot bepaling van de woonplaats van [minderjarige] bij de vader en het verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie zijn afgewezen, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
- dat de woonplaats van [minderjarige] wordt vastgesteld bij de vader; en
- de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] met ingang van 1 november 2007 op nihil wordt gesteld.
3. De moeder heeft het beroep van de vader gemotiveerd weersproken. Zij heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.
Verblijfplaats [minderjarige]
4. In zijn eerste vijf grieven heeft de vader – kort gezegd – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het in het onderhavige geval zou gaan om een verzoek tot wijziging van de gewone verblijfplaats van [minderjarige]. Volgens de vader is de rechtbank daarmee buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. De vader heeft alleen verzocht om een bevestiging van hetgeen partijen onderling reeds waren overeengekomen, namelijk dat de woonplaats van bij hem zou zijn. Het was niet de bedoeling van de vader die woonplaats te wijzigen.
5. Anders dan de vader is de moeder van oordeel dat de volgens de vader ontstane verhouding 50/50 nimmer aan de orde is geweest. [minderjarige] woont hoofdzakelijk bij de moeder. Volgens de moeder is de vaststelling van de rechtbank dat [minderjarige] meer bij haar verblijft dan ook terecht.
6. Het hof constateert dat de rechtbank het verzoek van de vader heeft opgevat als een verzoek tot wijziging van de (feitelijke) verblijfplaats van [minderjarige], terwijl de vader verzoekt om gerechtelijke vaststelling van de woonplaats van [minderjarige] bij hem. Uit de door de vader gegeven toelichting maakt het hof op dat hij een bevestiging vraagt van hetgeen reeds bij overeenkomst van 24 februari 2005 door partijen is overeengekomen. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat [minderjarige] hoofdzakelijk bij de vader verblijven en dat hij in het bevolkingsregister zal zijn ingeschreven als wonende bij de vader. Partijen verschillen van mening over de hoeveelheid tijd die [minderjarige] bij de vader doorbrengt en het aandeel van de vader in de verzorging van [minderjarige]. De vader heeft ter zitting niet ontkend dat de moeder een iets groter aandeel in de zorg voor de kinderen heeft dan hij. De door partijen ter zitting in eerste aanleg overeengekomen verdeling van zorgtaken bevestigt dit. Uit die verdeling kan worden afgeleid dat de vader totaal minder dan drie dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. [minderjarige] verblijft derhalve meer tijd bij de moeder dan bij de vader. In die situatie is vaststelling van de woonplaats van [minderjarige] bij de vader niet in overeenstemming met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden het verzoek van de vader tot vaststelling van de woonplaats van [minderjarige] bij hem afgewezen. De bestreden beschikking dient op dit punt dan ook te worden bekrachtigd.
Wijziging van omstandigheden
7. Nu de door de rechtbank vastgestelde wijziging van omstandigheden niet in geschil is, neemt het hof deze als vaststaand aan.
8. De vader heeft verzocht met ingang van 1 november 2007 de kinderalimentatie voor [minderjarige 2] vast te stellen op nihil. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld met ingang van 30 juli 2008. Nu de vader weliswaar een eerdere ingangsdatum heeft verzocht dan de rechtbank heeft vastgesteld doch op dit punt geen grieven heeft geformuleerd, zal het hof aansluiting zoeken bij de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum. Vanaf 30 juli 2008 dienen de behoefte van de minderjarigen, de draagkracht van de moeder en de draagkracht van de vader opnieuw beoordeeld te worden.
Het hof stelt daarbij voorop dat blijkens de formulering van grief zes en het petitum van het hoger beroepschrift van de vader het hoger beroep ter zake van de kinderalimentatie slechts is gericht tegen de voor [minderjarige 2] vastgestelde bijdrage. Tegen de voor [minderjarige] vastgestelde kinderalimentatie is geen hoger beroep ingesteld, zodat aan het oordeel van het hof slechts de kinderalimentatie voor [minderjarige 2] is onderworpen. Het hof oordeelt daarbij als volgt.
Behoefte van [minderjarige 2]
9. In de zesde tot en met zijn negende grief heeft de vader zijn stellingen omtrent de behoefte van [minderjarige 2] weergegeven. De vader heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de huidige inkomens van partijen als uitgangspunt heeft genomen voor de bepaling van de behoefte. Volgens de vader dient uitgegaan te worden van de inkomens van partijen tijdens de beëindiging van het geregistreerd partnerschap. Het netto gezinsinkomen was toentertijd € 2.650,- per maand, zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen op € 589,- per maand dient te worden gesteld. De rechtbank heeft dan ook – in de visie van de vader – de behoefte te hoog vastgesteld.
De moeder daarentegen heeft gesteld dat tijdens de behandeling ter zitting van de rechtbank expliciet aan partijen is gevraagd of voor de berekening van de kinderalimentatie kon worden uitgegaan van de huidige inkomens van partijen waarop beide partijen dat hebben bevestigd.
10. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de behoefte dient te worden vastgesteld althans de hoogte van het netto gezinsinkomen. Het hof is gebleken dat ter terechtzitting van de rechtbank weliswaar overeenstemming bestond over het netto gezinsinkomen, doch dat de vader nadien aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt dat het netto gezinsinkomen destijds tussen de € 2.500,- en € 3.000,- lag. Nu de vader grieven heeft aangevoerd tegen de wijze waarop de rechtbank bij de bestreden beschikking de behoefte heeft vastgesteld, dient het hof de behoefte (opnieuw) vast te stellen. Voor de bepaling van de behoefte is in beginsel het netto gezinsinkomen ten tijde van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, derhalve 24 februari 2005, bepalend. Nu de vader in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat het gezinsinkomen gelegen was op een bedrag van € 2.650,- netto per maand, neemt het hof dit als vaststaand aan. Het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen is, mede gelet op de leeftijd van de minderjarigen, volgens de tabel totaal afgerond € 590,- per maand. De behoefte van [minderjarige 2] bedraagt dan (afgerond) € 295,- per maand.
11. Naar het oordeel van het hof dienen beide partijen in beginsel naar rato van ieders draagkracht bij te dragen in de kosten van [minderjarige 2], waarbij het hof als volgt oordeelt.
Draagkracht van de moeder
12. Bij de bepaling van de draagkracht van de moeder gaat het hof uit van haar draagkrachtberekening, overgelegd als productie 4 bij brief van 23 april 2009, tenzij in de navolgende overwegingen van die berekening wordt afgeweken.
13. Blijkens haar jaaropgaven heeft de moeder in 2008 een bruto inkomen genoten van in totaal € 38.423,-. Bij het bepalen van de draagkracht van de moeder zal het hof uitgaan van voornoemde inkomsten.
14. De door de moeder in voornoemde draagkrachtberekening opgevoerde lasten zijn door de vader niet weersproken, zodat deze lasten als vaststaand kunnen worden aangenomen.
15. Uit het voorgaande volgt dat de moeder een draagkrachtruimte heeft van € 175,- per maand.
16. Uit zijn overgelegde jaaropgaven blijkt dat de vader in 2008 een bruto inkomen heeft genoten van in totaal € 36.020,-. Bij de bepaling van de draagkracht van de vader gaat het hof uit van voornoemde inkomsten.
17. Nu de door de rechtbank vastgestelde maandelijkse lasten van de vader niet zijn weersproken, neemt het hof deze als vaststaand aan.
18. Bij het bepalen van de draagkracht van de vader houdt het hof voorts rekening met de door hem te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] voor een bedrag van € 234,- per maand.
19. Uit het voorgaande volgt dat de vader een draagkrachtruimte heeft van € 125,- per maand.
20. De moeder heeft een draagkrachtruimte van € 175,- per maand, terwijl de draagkrachtruimte van de vader € 125,- per maand bedraagt. Dit betekent dat de totale draagkracht van partijen € 300,- per maand bedraagt.
21. Gelet op de totale draagkracht van partijen, ieders draagkracht en de behoefte van [minderjarige 2], bedraagt het aandeel van de moeder (afgerond) € 170,- per maand, en het aandeel van de vader (afgerond) € 125,- per maand.
22. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof bepalen dat de vader met ingang van 30 juli 2008 een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] aan de moeder dient te voldoen van € 125,- per maand. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
23. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
24. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de overeenkomst ter beëindiging geregistreerd partnerschap van 24 februari 2005 - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] met ingang van 30 juli 2008 op € 125,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2009.