GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 juli 2009
Zaaknummer : 200.007.157.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-2737
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.C. Houwing, te Rotterdam,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr.drs. H. Durdu, te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 26 mei 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 maart 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 23 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 17 juni 2008 en 14 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 14 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Daarnaast zijn partijen bijgestaan door een tolk in de Turkse taal, de vrouw door mevrouw F. Aksac-Bekdemir en de man door de heer M. Salkimli, die ter terechtzitting als zodanig zijn beëdigd. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de gewone verblijfplaats van de na toe noemen minderjarige bij de vrouw zal zijn en dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdige personen conform de wet.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast:
Uit het huwelijk van partijen is geboren de thans nog minderjarige:
[kind], geboren 7 mei 2002 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige. De minderjarige verblijft sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de echtscheiding, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, de verblijfplaats van de minderjarige, het gezag over de minderjarige, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarige en de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en primair, de verzoeken van de man af te wijzen en subsidiair, voor het geval het hof duurzame ontwrichting aanneemt, opnieuw beschikkende:
I. te bepalen dat de huwelijksgemeenschap van partijen conform het Turks huwelijksvermogensrecht wordt gescheiden en gedeeld op een wijze zoals door de vrouw aangegeven onder haar tweede grief;
II. te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
III. te bepalen dat de vrouw alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
IV. te bepalen dat de man maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 800,-- als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige;
V. te bepalen dat de man maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 2.000,-- bruto als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding uit te spreken tussen de man en de vrouw;
II. de man refereert zich met betrekking tot het door de vrouw verzochte onder I met de aanvulling dat de verdeling zal plaatsvinden door benoeming van een notaris en van onzijdige personen;
III. de man refereert zich met betrekking tot het door de vrouw verzochte onder II en III;
IV. te bepalen dat het door de vrouw verzochte onder IV en V wordt afgewezen wegens het ontbreken van draagkracht.
4. In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. De vrouw voert daartoe aan dat geen sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. De man heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Ter terechtzitting heeft de vrouw haar stelling gewijzigd en verklaard dat er, gelet op de inmiddels verstreken tijd, geen zicht is op herstel van de huwelijkse verhoudingen, zodat zij de duurzame ontwrichting niet langer betwist en zich refereert aan het oordeel van het hof dienaangaande.
5. Nu de vrouw niet langer ontkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en de man gemotiveerd persisteert bij zijn stelling dat sprake is van duurzame ontwrichting moet zulks tussen partijen als vaststaand worden aangenomen. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking op dit punt dient te worden bekrachtigd.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
6. In haar tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap. De vrouw voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. De vrouw stelt dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap naar Turks recht dient te geschieden, hetgeen betekent dat de vermogensaanwas vanaf 1 januari 2002 door partijen bij helfte dient te worden gedeeld. In dat verband wenst de vrouw de helft van de overwaarde van de echtelijke woning, de waarde van het aandeel in een time-sharing vakantie-resort, Pine Bay, de waarde van een koopappartement in Istanbul, de waarde van een levensverzekering bij American Life, een aantal kapitaalverzekeringen bij Allianz, een aantal Turkse bankrekeningen en mogelijk andere aanwezige vermogensbestanddelen waarover de man inzicht dient te verschaffen.
7. De man is met de vrouw van mening dat het Turks recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime. De man maakt geen bezwaar tegen het verzoek van de vrouw om de waarde van de levensverzekering bij American Life, de kapitaalverzekeringen bij Allianz en de overwaarde van de echtelijke woning bij helfte te verdelen. De man betwist dat hij beschikt over een appartement in Istanbul en dat er meerdere bankrekeningen op zijn naam bestaan behoudens een betaalrekening met een op dit moment niet noemenswaardig saldo. Ten aanzien van het time-sharing appartement stelt de man dat hij bereid is zijn aandeel aan de vrouw over te dragen, mits zij de daarbij behorende kosten op zich neemt. Daarnaast stelt de man dat door de vrouw een erfenis is ontvangen.
8. Ter terechtzitting hebben partijen het hof verzocht om de verdeling aan te houden voor de duur van zes maanden, zodat partijen gelegenheid hebben om in onderling overleg tot een regeling te komen. Gezien het stadium waarin partijen om een aanhouding verzoeken, zal het hof het verzoek niet honoreren. Partijen hebben in de afgelopen maanden voldoende tijd gehad om hun zaken onderling te regelen. Nu partijen voorts nauwelijks inzicht hebben verschaft in de omvang en waarde van de te verdelen vermogensbestanddelen is het voor het hof niet mogelijk om thans tot verdeling over te gaan. Voor het geval partijen in onderling overleg niet tot een verdeling komen, is in de bestreden beschikking een notaris benoemd ten overstaan van wie de verdeling dient plaats te vinden.
Verblijfplaats minderjarige
9. De vrouw wenst dat de verblijfplaats van de minderjarige bij haar wordt bepaald. De man heeft zich aan dit verzoek gerefereerd.
10. Nu de rechtbank reeds heeft bepaald dat de verblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn, zal het hof de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
11. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het gezamenlijk gezag dient te worden beëindigd en dat zij voortaan alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige dient te worden belast. De vrouw voert daartoe aan dat de man geen betrokkenheid toont en nauwelijks invulling geeft aan het ouderlijk gezag. De man leeft teruggetrokken en stelt zich niet open voor contact en overleg met de vrouw over zaken aangaande de minderjarige, aldus de vrouw.
12. De man heeft zich gerefereerd aan het verzoek van de vrouw en in aanvulling daarop ter terechtzitting verklaard dat hij ook om praktische redenen (voor een probleemloos verloop van de echtscheidingprocedure in Turkije waar gezamenlijk gezag niet mogelijk is) geen bezwaar heeft tegen toewijzing van het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan de vrouw.
13. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is het behoud van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun kind na echtscheiding. Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de vrouw en het hof voorts uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat in dit geval wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk is, zoals bedoeld in artikel 1:251 a lid 1 Burgerlijk Wetboek, zal het hof het verzoek van de vrouw toewijzen. Het hof neemt hierbij onder meer in aanmerking de houding van de man ten aanzien van het ouderlijk gezag, het gegeven dat de man reeds jaren nauwelijks tot geen invulling daaraan heeft gegeven en het feit dat de communicatie tussen partijen niet, dan wel zeer moeizaam, verloopt.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
14. De vrouw verzoekt om een bedrag aan kinderalimentatie van € 800,-- per maand en om een bedrag aan partneralimentatie van € 2.000,-- per maand. De vrouw voert daartoe aan dat zij (sinds de geboorte van de minderjarige) geen eigen inkomen heeft, dat de man een jaarinkomen van in ieder geval ruim € 74.000,-- bruto heeft en dat de minderjarige een internationale school bezoekt waarvoor de kosten € 2.700,-- per jaar bedragen.
15. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om alimentatie te voldoen. Hij voert daartoe aan dat zijn inkomen € 2.622,-- netto per maand bedraagt en dat hij gezien zijn lasten geen ruimte overhoudt voor alimentatie. Daarnaast stelt de man dat de schoolkosten voor de minderjarige te hoog en niet noodzakelijk zijn en dat de vrouw verdiencapaciteit heeft, gezien haar opleidingsniveau en werkervaring.
Het hof overweegt als volgt.
16. De man heeft de behoefte van de minderjarige (€ 800,-- per maand), alsook de behoefte van de vrouw (€ 2.000,--) aan alimentatie als zodanig niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de behoefte van de minderjarige en de vrouw hiermee vast staan.
17. Ten aanzien van de draagkracht van de vrouw in het kader van de verdeling van de kosten van de minderjarige en de behoeftigheid van de vrouw in het kader van de partneralimentatie overweegt het hof het volgende. Nu de vrouw haar stelling dat zij niet kan werken als gevolg van haar slechte gezondheid en de echtscheidingssituatie niet nader heeft onderbouwd, acht het hof dit niet aangetoond. Het hof zal, gelet op de leeftijd van de vrouw, haar opleidingsniveau en haar werkervaring alsmede het feit dat de minderjarige zoon van partijen schoolgaand is, rekening houden met verdiencapaciteit van de vrouw gelijk aan het minimumloon. Door de vrouw is ter zitting bestreden dat zij een nalatenschap heeft verkregen van $1.000.000,--. Het vorenstaande betekent voor de kinderalimentatie dat alle kosten voor rekening van de man komen, omdat bij de vrouw – uitgaande van een inkomen gelijk aan het minimumloon – geen draagkracht resteert om een aandeel in de kinderalimentatie voor haar rekening te nemen. Voor de partneralimentatie betekent dit dat de behoefte van de vrouw, te weten € 2.000,-- (bruto), dient te worden verminderd met een bedrag gelijk aan het minimumloon (de inkomsten die de vrouw geacht wordt zich te kunnen verwerven), bedragende afgerond € 1.300,-- bruto per maand (per 1 januari 2008), zodat de behoeftigheid van de vrouw € 700,-- bruto per maand bedraagt.
18. Wat betreft de draagkracht van de man overweegt het hof als volgt. Het hof houdt rekening met een jaarinkomen van de man van € 68. 809,-- conform de door hem overgelegde - en door de vrouw niet bestreden - jaaropgave 2008. Het hof zal daarbij geen rekening houden met mogelijk buitenlands inkomen van de man, nu de man dit ter terechtzitting heeft betwist en de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd. Ter zake van de lasten zal het hof rekening houden met een door de man opgevoerde en door de vrouw niet weersproken huurlast van € 800,-- per maand en met een bedrag aan ziektekosten van € 285,-- per maand (inclusief inkomensafhankelijke bijdrage werkgever). Het hof zal voorts, zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht en geleverd, rekening houden met de premies voor de levensverzekeringen bij Allianz, welke verpand zijn in verband met de hypothecaire geldlening, voor een bedrag van € 300,-- per maand, nu partijen over voormeld bedrag ter terechtzitting overeenstemming hebben bereikt. Daarnaast zal het hof rekening houden met een last van € 125,-- per maand aan herinrichtingskosten en een last van € 114,-- per maand aan advocaatkosten, beide voor de duur van een jaar, derhalve tot 1 december 2009, aangezien reeds in het kader van de voorlopige voorzieningen met deze posten rekening is gehouden en het hof dat redelijk acht. Tot slot zal het hof rekening houden met het door de man opgevoerde en door de vrouw niet weersproken bedrag van € 131,-- per maand ter zake van aflossing van schulden.
Rekeninghoudend met de overige – onbestreden gebleven – financiële omstandigheden van de man, alsmede rekeninghoudend met het fiscaal voordeel dat de man uit hoofde van betaling van alimentatie toekomt, is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man een kinderalimentatie toelaat van € 800,-- per maand en € 0,-- aan partneralimentatie zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht, een bedrag van € 800,-- per maand aan kinderalimentatie en € 300,-- per maand aan partneralimentatie zodra de echtelijke woning is verkocht en geleverd en vanaf 1 december 2009 een bedrag van € 800,-- per maand aan kinderalimentatie en een bedrag van € 600,-- per maand aan partneralimentatie. Voormelde bedragen gaan, gelet hetgeen onder 16 en 17 is overwogen, de behoefte van de minderjarige en de vrouw niet te boven.
19. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de vrouw, voor zover de draagkracht van de man dit toelaat, zoals onder 18 overwogen, zal worden toegewezen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van de datum van deze beschikking op € 800,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man:
- met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht en geleverd op nilhil;
- met ingang van de dag dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd op € 300,-- per maand; en
- met ingang van 1 december 2009 op € 600,-- per maand;
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Mos-Verstraten en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2009.