ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ3988

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.144-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. van Nievelt
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag na scheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarige kinderen van de moeder en de vader. De moeder, die in eerste aanleg alleen met het gezag was belast, verzocht het hof om gezamenlijk gezag na een scheiding. De vader had in eerste aanleg verzocht om alleen met het gezag te worden belast, wat door de rechtbank was toegewezen. De moeder voerde aan dat zij haar leven op orde had gebracht en dat het in het belang van de kinderen was dat beide ouders gezamenlijk gezag uitoefenden. Het hof overwoog dat de moeder van rechtswege het gezag over de kinderen uitoefende, maar dat de vader in eerste aanleg het verzoek had gedaan om alleen met het gezag belast te worden, waartegen de moeder geen verweer had gevoerd.

Het hof concludeerde dat het niet in het belang van de minderjarigen was om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. De moeder had in het verleden niet constructief invulling gegeven aan het gezag en hoewel er verbetering zichtbaar was, was er nog geen sprake van een stabiele situatie. De vader had de kinderen sinds 2005 onder zijn hoede en de moeder had geen rol vervuld in hun verzorging en opvoeding. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af. De minderjarigen volgen de woonplaats van de vader, nu hij het gezag uitoefent. De moeder heeft wel omgang met de kinderen, maar er werd geen informatieregeling vastgesteld, omdat zij al op de hoogte werd gehouden door de gezinsvoogd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 mei 2009
Zaaknummer : 200.007.144/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-2489
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.C. van Bodegom, kantoor houdende te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D. Akdemir, kantoor houdende te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het beroepschrift van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 mei 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 februari 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 8 juli 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. M.P.G. Rietbergen, de vader, bijgestaan door zijn advocaat, namens Jeugdzorg: mevrouw K. Schoone (de gezinsvoogd), en namens de raad: de heer H. Meulenbeek. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de vader belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Voorts is verstaan dat de moeder haar gezag over de minderjarigen door deze beslissing verliest.
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
Uit de moeder zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen:
- [naam kind 1], geboren [in 1999] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind 1];
- [naam kind 2], geboren [in 2002] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind 2];
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De vader heeft [kind 1] erkend. Bij beschikking van 28 augustus 2006 is de vervangende toestemming voor erkenning van [kind 2] verleend. Zij verblijven sinds februari 2005 bij hem.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vader en de moeder gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Tevens verzoekt de moeder, zover nodig, een regeling vast te stellen, inhoudende een informatieregeling met betrekking tot de minderjarigen, in ieder geval inhoudende dat de vader eenmaal per kwartaal de moeder op de hoogte stelt van schoolresultaten en dergelijke van de kinderen, alsmede dat hij de moeder tenminste tweemaal per jaar een foto stuurt van de kinderen, althans een zodanige informatieregeling vast te stellen als het hof vermeent te behoren.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt primair de verzoeken van de moeder af te wijzen, althans subsidiair de woonplaats van de minderjarigen bij de vader te bepalen.
Gezag
4. De moeder stelt zij zich niet kan vereniging met de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking en voert daartoe aan dat zij thans al geruime tijd bezig is om haar leven op orde te brengen. Zij wil geen verandering brengen in de woonsituatie van de kinderen zo als die nu is, maar meent dat het in het belang van de minderjarigen is dat het gezag gezamenlijk door de ouders over hen wordt uitgeoefend.
5. De vader heeft gemotiveerd het beroep van de moeder bestreden.
6. Het hof overweegt als volgt. De moeder oefende ingevolge artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van rechtswege het gezag over de minderjarigen uit. In eerste aanleg heeft de vader verzocht om op grond van artikel 1:253c BW hem te belasten met het gezag over de minderjarigen. Door de moeder is in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
De moeder verzoekt het hof partijen gezamenlijk met het gezag over de kinderen te belasten. Krachtens artikel 1:253c, lid 5, BW, is de moeder daartoe gerechtigd dit verzoek te doen. Dat de moeder het verzoek niet in eerste aanleg heeft gedaan acht het hof in dit geval niet bezwaarlijk, daar het de vader niet in zijn mogelijkheid hierop behoorlijk te reageren beperkt, terwijl het door de moeder met het verzoek beoogde resultaat minder ver strekt dan hetgeen zij met haar hoger beroep zonder dit verzoek zou kunnen bewerkstelligen, namelijk herstel van haar eenhoofdige gezagspositie.
7. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt gebleken. De moeder heeft een lange geschiedenis aan drugsverslavingsproblematiek. De minderjarigen verblijven sinds 2005 bij hun vader, omdat de moeder op dat moment niet in staat was om te voldoen aan de wettelijke plicht de minderjarigen te verzorgen, op te voeden en een veilige thuissituatie te bieden. Sindsdien heeft de moeder geen rol meer vervuld in de verzorging en de opvoeding van de minderjarigen. Het afgelopen jaar heeft de moeder een behandeltraject gevolgd en sinds maart 2009 beschikt zij over een zelfstandige woonruimte. Op dit moment is er via Jeugdzorg contact tussen de moeder en de kinderen van één woensdagmiddag per maand.
8. Het hof acht het, gelet op het bovenstaande, niet in het belang van de minderjarigen om de ouders thans gezamenlijk met het gezag te belasten. Het hof overweegt daartoe dat voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een gezamenlijke gezagsuitoefening en daartoe beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. In het verleden heeft de moeder niet op constructieve wijze invulling kunnen geven aan het gezag. Hoewel het hof ziet dat er aan de zijde van de moeder sprake is van verbetering in haar situatie, constateert het hof dat er pas zeer kort sprake is van begin van een stabielere situatie. Er kan thans nog niet gesproken worden van duurzaamheid van stabiliteit en rust rond de moeder. Daarnaast constateert het hof dat de vader nog niet is toegekomen aan de verwerking van het gezamenlijke verleden.
Op deze gronden is het hof met de rechtbank van oordeel dat in het belang van de minderjarigen de vader met het gezag over de minderjarigen alleen uitoefent. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen.
Verblijfplaats
9. Nu het gezag over de minderjarigen aan de vader toekomt, volgen de minderjarigen van rechtswege de woonplaats van de vader (artikel 1:12, eerste lid, BW).
Informatieregeling
10. Nu de moeder omgang met de minderjarigen heeft en mede door de gezinsvoogd op de hoogte wordt gesteld van de gewichtige aangelegenheden omtrent de kinderen, ziet het hof geen termen aanwezig om onder deze omstandigheden een informatieregeling ten behoeve van de moeder vast te stellen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, van Nievelt en van Leuven, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2009.