GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 juli 2009
Zaaknummer. : 200.016.181\01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-691
[appellanten],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat mw. mr. M. Kramer, kantoorhoudende te Amsterdam,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
kantoorhoudende te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [Belanghebbende I],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
2. [Belanghebbende II],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 17 december 2008 en handhaaft al hetgeen daarin is overwogen en beslist.
Bij die beschikking heeft het hof mevrouw dr. A.M. Weterings benoemd tot bijzonder curator over [de minderjarige]. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot zaterdag 28 maart 2009 pro forma.
Nadien is bij het hof op 29 april 2009 van de zijde van de bijzonder curator een in haar hoedanigheid van orthopedagoog opgemaakte rapportage met advies inzake de opvoedingssituatie en toekomstige verblijfplaats van [de minderjarige], ingekomen.
Het hof heeft daarop een zitting bepaald.
Op 15 juli 2009 is de mondelinge behandeling van deze zaak en de zaak met het nummer 200.016.165/01 voortgezet. Verschenen zijn: de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat, en mevrouw A. van Loon, namens Jeugdzorg. De bijzonder curator was, met opgaaf van redenen, niet in de gelegenheid ter zitting te verschijnen. De moeder en de vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de pleegouders onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie, vanaf pagina drie.
Ter zitting heeft de advocaat van de pleegouders het beroep aangevuld in die zin dat het beroep zich mede uitstrekt tot de op 5 maart 2009 verlengde, en dus thans geldende, machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een pleegouder.
Jeugdzorg heeft tegen de aanvulling van het beroep geen bezwaar gemaakt, zodat het hof het beroep van de pleegouders beschouwt als zijnde mede een beroep gericht tot de thans geldende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een pleegouder.
Nadien is van de zijde van Jeugdzorg bij het hof op 15 juli 2009 ingekomen een fax inhoudende de beschikking van 5 maart 2009 van de rechtbank Middelburg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een pleegouder voor de periode van 18 maart 2009 tot 18 maart 2010.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Bij tussenbeschikking van 17 december 2008 heeft het hof een bijzonder curator over [de minderjarige] benoemd en haar verzocht bij haar taakvervulling de vraag te betrekken of het in het belang van [de minderjarige] is om zijn verblijf in het pleeggezin voort te zetten, gegeven de omstandigheid dat er in dit pleeggezin gedurende enige tijd seksueel misbruik heeft plaatsgevonden door de niet meer in het pleeggezin toegelaten en inmiddels elders wonende, thans meerderjarige, zoon van de pleegouders met een viertal pleegdochters die ook niet meer in het gezin wonen.
Ter voldoening aan dat verzoek heeft de bijzonder curator vanuit haar deskundigheid als orthopedagoog een onderzoek ingesteld naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] en daarvan is een rapportage opgesteld. De bijzonder curator stelt in deze rapportage dat het in het belang van [de minderjarige] is om tot zijn volwassenheid op te groeien in het pleeggezin van de pleegouders. De bijzonder curator voert daartoe aan dat een overplaatsing van [de minderjarige], gelet op zijn voorgeschiedenis, traumatisch voor hem zal zijn. De schade als gevolg daarvan, met name op sociaal en emotioneel gebied, zal bij [de minderjarige] bijzonder groot, zo niet onherstelbaar, zijn. De kans dat [de minderjarige] zich opnieuw zal binden aan andere pleegouders acht de bijzonder curator klein en een wissel op de toekomst. Voorts blijkt uit de rapportage dat het niet waarschijnlijk is dat er sprake zal kunnen zijn van seksueel misbruik door de zoon van de pleegouders in de gezinssituatie. De gevolgen van een eventuele overplaatsing van [de minderjarige] staan daarom volgens de bijzonder curator niet in verhouding tot het mogelijke gevaar van seksueel misbruik.
2. De duur van de machtiging waarop de bestreden beschikking ziet, is inmiddels verstreken, zodat de pleegouders geen belang meer hebben bij een beslissing van het hof dienaangaande. In zoverre zal het hof de pleegouders niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Nu het hoger beroep zich mede uitstrekt tot de op 5 maart 2009 verlengde machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een pleegouder, verlengd voor de periode van 18 maart 2009 tot 18 maart 2010, overweegt het hof als volgt.
3. Ter zitting hebben de pleegouders het hof te kennen gegeven dat zij het standpunt van de bijzonder curator onderschrijven. Voorts hebben de pleegouders benadrukt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de machtiging tot zijn uithuisplaatsing wordt beperkt tot het gezin van de pleegouders nu [de minderjarige], en ook zij zelf, behoefte hebben aan duidelijkheid.
4. Jeugdzorg heeft ter zitting aangegeven dat zij, gelet op de orthopedagogische achtergrond van de bijzonder curator, haar standpunt naar aanleiding van de rapportage van de bijzonder curator herziet, in die zin dat Jeugdzorg er van overtuigd is geraakt dat de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin moet worden voortgezet.
Voor wat betreft het verzoek tot beperking van de machtiging uithuisplaatsing tot het gezin van de pleegouders, betoogt Jeugdzorg dat een dergelijke beperking volgens haar niet noodzakelijk is, nu Jeugdzorg bij iedere verlenging van de machtiging opnieuw een afweging zal maken van de betrokken belangen.
5. Het hof overweegt dat uit de rapportage van de bijzonder curator en hetgeen ter zitting is besproken, voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om thans tot een oordeel te kunnen komen omtrent het verzochte in hoger beroep. Zoals reeds in de tussenbeschikking naar voren gebracht, is het hof van oordeel dat [de minderjarige] slechts uit het pleeggezin kan worden weggehaald, indien is komen vast te staan dat zijn veiligheid in het huidige pleeggezin niet kan worden gegarandeerd en een eventuele beëindiging van zijn verblijf in het pleeggezin zijn ontwikkeling niet onevenredig zal schaden. Het hof is van oordeel dat uit de rapportage van de bijzonder curator voldoende is gebleken dat in het belang van [de minderjarige] de zekerheid van een veilige hechting zwaarder dient te wegen dan de onwaarschijnlijke kans van seksueel misbruik, te meer nu [de minderjarige] zelf uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij bij de pleegouders wil blijven wonen. Gelet op het feit dat ook Jeugdzorg ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij het standpunt van de bijzonder curator volgt, zal het hof zonder nadere motivering het verzoek van de pleegouders om af te zien van een krachtens de machtiging ex artikel 1:263 Burgerlijk Wetboek toegestane wijziging van de verblijfplaats van [de minderjarige], toewijzen.
6. Gelet op het voorgaande ligt thans nog voor de vraag of een beperking van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] op naam van het gezin van de pleegouders noodzakelijk is. Gelet op de omstandigheden van dit geval, waarbij de pleegouders en [de minderjarige] lange tijd in onzekerheid zijn gelaten over de toekomst van hun gezin, acht het hof het in het belang van zowel [de minderjarige] als de pleegouders dat hen duidelijkheid wordt geboden in die zin dat de thans geldende machtiging tot uithuisplaatsing wordt beperkt tot het gezin van de pleegouders. Dientengevolge zal het hof overeenkomstig beslissen.
7. Bij tussenbeschikking van 17 december 2008 heeft het hof bepaald dat de kosten van de bijzonder curator, begroot op een bedrag van € 3.000,- (inclusief BTW), ten laste van ’s Rijks kas worden voldaan. De bijzonder curator heeft haar begroting bij het hof ingediend. Nu het op deze begroting vermelde bedrag het door het hof vastgestelde bedrag te boven gaat, zal het hof hierbij de vergoeding van de bijzonder curator vaststellen op het maximale bedrag van € 3.000,- (inclusief BTW). Het hof zal de griffier van dit hof opdragen voornoemd bedrag aan de bijzonder curator, mevrouw dr. A.M. Weterings (postgiro [nummer]) te voldoen.
8. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de pleegouders niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een pleegouder, afgegeven op 14 maart 2008, voor de periode van 18 maart 2008 tot 18 maart 2009;
vernietigt de bestreden beschikking voor het overige; en, in zoverre opnieuw beschikkende,
wijst het inleidend verzoek van de pleegouders om af te zien van een krachtens de machtiging ex artikel 1:263 Burgerlijk Wetboek toegestane wijziging van de verblijfplaats van [de minderjarige], alsnog toe;
bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een pleegouder voor de duur van die machtiging, zijnde tot 18 maart 2010, wordt beperkt tot het gezin van de pleegouders;
stelt de kosten van de werkzaamheden van de bijzonder curator vast op € 3.000, - (inclusief BTW);
geeft last aan de griffier van dit hof om de bijzonder curator, mevrouw dr. A.M. Weterings, dit bedrag te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, van Nievelt en Punselie, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2009.