GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 juli 2009
Zaaknummer : 200.013.171/01
Rekestnr. rechtbank : 07-284
[appellant]
wonende te [adres]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. Sijnesael, te Middelburg,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J. Brugge, te Terneuzen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 26 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juni 2008 van de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen.
De moeder heeft op 24 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 1 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: mr. R.T.K. Davidse, namens mr. E. Sijnesael, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de vader en de moeder, hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders, het volgende vast.
De vader en de moeder hebben van 2002 tot 2006 een affectieve relatie gehad waarbij zij samenwoonden. Uit de relatie en tijdens deze samenwoning is geboren de minderjarige [minderjarige], geboren [in 2003] te [woonplaats], verder: de minderjarige.
De moeder is van rechtswege met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast. De vader heeft de minderjarige erkend. Partijen hebben nimmer gezamenlijk het ouderlijk gezag uitgeoefend.
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Middelburg op 22 februari 2007, verzoekt de vader hem samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek toe te wijzen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep.
4. De vader heeft in zijn drie grieven – kort weergegeven - aangevoerd dat partijen in staat moeten worden geacht om op een goede wijze met elkaar te communiceren over belangrijke zaken aangaande de minderjarige. De vader stelt dat de communicatie tussen partijen per email goed verloopt en hij stelt daarnaast dat er geen sprake is van onoplosbare communicatieproblemen waardoor de minderjarige klem of verloren dreigt te raken. Voorts stelt de vader dat er geen sprake is van een negatieve spiraal in de communicatie die zich heeft uitgebreid. Verder stelt de vader dat hij in geval van een gezamenlijke gezagsuitoefening de dagelijkse gang van zaken binnen het gezin van de moeder niet zal verstoren.
5. De moeder stelt dat iedere vorm van communicatie tot problemen leidt, er thans geen communicatie tussen partijen is en de vader zich veeleisend opstelt. De moeder is van mening dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de vader bij een gezamenlijke gezagsuitoefening de dagelijkse gang van zaken binnen het gezin van de moeder zal verstoren.
6. Het hof overweegt als volgt. Het hoger beroep van de vader is gegrond op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op 28 februari 2009 is het wetsvoorstel ‘Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag’ in werking getreden (Stb. 2009, nr. 410). Aangezien hierin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.
7. Uit artikel 1:253c, eerste lid, BW (nieuw) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien (sub a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (sub b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Gezamenlijk gezag vereist dat de vader en de moeder in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen.
9. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de verhouding tussen de vader en de moeder als gevolg van traumatische ervaringen in de voormalige gezinssituatie ernstig is beschadigd en dat de moeder angst heeft om met de vader in contact te treden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de communicatie tussen partijen reeds gedurende een lange periode ernstig is verstoord; de standpunten en percepties van partijen verschillen sterk. Dat laatste blijkt genoegzaam uit het feit dat de moeder ter zitting heeft bevestigd dat er geen sprake is van contact tussen partijen zelf en dat de communicatie uitsluitend per email via haar stiefvader verloopt. De hoop van de vader dat partijen door gezamenlijk gezag hun onderlinge communicatie zouden kunnen verbeteren, acht het hof niet reëel. Het hof acht het ook, gelet op de houding van partijen ten opzichte van elkaar, niet waarschijnlijk dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in de communicatie tussen de vader en de moeder zal intreden en dat de angst van de moeder voor de vader zozeer zal verminderen dat gezamenlijk gezag mogelijk is.
10. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de communicatieproblemen tussen de vader en de moeder van dien aard zijn dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen hen. Alle belangen afwegende acht het hof het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Kamminga en Van der Burght, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2009.