GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 29 juli 2009
Zaaknummer : 200.015.847/01 en 200.015.849/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-7668
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf, te Dordrecht,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.P.M. Castelein, te Dordrecht.
VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 19 november 2008, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is het verzoek om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking toegewezen.
De Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuid-Holland Zuid & Zeeland, locatie Dordrecht, heeft het hof bij brief van 22 december 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 16 juni 2009 is bij het hof een faxbericht ingekomen van mr. J.P.M. Castelein. Bij voornoemd faxbericht heeft de vader het hof medegedeeld dat hij zich refereert aan het oordeel van het hof, reden waarom hij en zijn advocaat niet ter zitting zullen verschijnen.
Op 17 juni 2009 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de moeder en haar advocaat. De vader en zijn advocaat zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige: [minderjarige], geboren [in 1997] te [woonplaats] verder: [minderjarige]. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling wordt afgewezen, althans dat de vader niet-ontvankelijk is in dit verzoek en aan de vader het recht op omgang te ontzeggen.
3. De moeder stelt dat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke ontwikkeling en gezondheid van [minderjarige]. De omgang die heeft plaatsgevonden heeft een zeer negatieve invloed op [minderjarige] gehad en zij heeft ook expliciet te kennen gegeven dat zij niet van plan is met de vader mee te gaan; zij wil met rust gelaten worden. Voorts stelt de moeder dat van de vader verwacht mag worden dat hij zijn ontkenning over zijn behandeling wegens agressie jegens de moeder en [minderjarige] bij het APZ te [woonplaats] staaft met overlegging van bewijsstukken.
4. De vader heeft geen verweer gevoerd.
5. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.
6. Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 1:377a BW hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij er sprake is van één of meer van de limitatieve gronden op basis waarvan de rechter het recht op omgang ontzegt, genoemd in lid 3 van dat artikel.
7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken. Als gevolg van het geringe aantal contacten tussen de vader en [minderjarige] en de wijze waarop die contacten zijn verlopen, hebben de vader en [minderjarige] geen band met elkaar opgebouwd. [minderjarige] heeft zich geen vertrouwd beeld van haar vader kunnen vormen, mede gezien het feit dat het laatste contact tussen de vader en [minderjarige] in 2000 heeft plaatsgevonden. Het hof merkt hierbij op dat een belangrijke voorwaarde voor omgang is dat de vader betrouwbaar is in het nakomen van de contacten en dat hij continuïteit biedt, zodat de kans bestaat dat er een band ontstaat tussen [minderjarige] en de vader. Tijdens het kinderverhoor heeft [minderjarige] te kennen gegeven haar vader niet te willen zien.
8. Verder is het hof gebleken dat de vader zich jegens de moeder zodanig gedraagt, dat daarvan een zekere dreiging uitgaat. De moeder heeft duidelijk angst voor de vader. Gebleken is ook dat de vader ieder inzicht ontbeert in zijn handelwijze dat hij daarmee de rust en de veiligheid van de moeder en [minderjarige] in gevaar brengt.
9. Het hof is van oordeel, dat, gelet op hetgeen de moeder ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd, aannemelijk is geworden dat de vader geen invulling geeft aan zijn vaderrol, nu hij geen belangstelling toont voor [minderjarige]. De vader neemt voorts niet zijn ouderlijke verantwoordelijkheid en hij stelt zijn eigen belang boven dat van [minderjarige]. Zo heeft hij niet zijn medewerking willen verlenen aan onderzoek bij [minderjarige] naar een mogelijk erfelijke spierziekte.
10. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van een ontzeggingsgrond. Het hof is van oordeel dat, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en op hetgeen ter zitting is gebleken, de vader - in elk geval op dit moment - kennelijk ongeschikt dan wel niet in staat moet worden geacht tot omgang met [minderjarige]. Het hof overweegt dat daartoe de vorenstaande onder de rechtsoverweging 9 weergegeven omstandigheden redengevend zijn. Daarnaast is het hof gebleken dat [minderjarige] van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader heeft doen blijken.
11. Het hof komt tot de slotsom dat aan de gronden voor ontzegging van het recht op omgang van artikel 1:377a lid 3 sub b en c BW is voldaan, zodat de vader het recht op omgang zal worden ontzegd.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige];
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mink en Van der Burght, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2009.