ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ4993

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.945/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bouritius
  • A. Dusamos
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorziening in het gezag over een minderjarige. De vader, die nooit het gezag over de minderjarige heeft gehad, verzocht om met het gezag belast te worden. De Raad voor de Kinderbescherming verzet zich hiertegen, omdat er een ondertoezichtstelling (ots) loopt en de minderjarige uit huis is geplaatst bij de grootouders aan vaderszijde. De rechtbank had eerder het verzoek van de Raad om een voogdijmaatregel af te wijzen en de vader met het gezag te belasten. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kinderrechter zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

Het hof heeft vastgesteld dat er meerdere beschikkingen zijn geweest van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg, waarbij machtigingen tot plaatsing van de minderjarige bij pleegouders zijn verleend en verlengd. De Raad heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beslissing van de kinderrechter, waarbij werd gesteld dat er geen gegronde vrees was voor verwaarlozing van de belangen van het kind. Het hof oordeelt dat de situatie van de vader risico's met zich meebrengt, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat de ondertoezichtstelling niet voldoende waarborgen biedt voor de belangen van de minderjarige.

Het hof concludeert dat de grieven van de Raad falen en bekrachtigt de bestreden beschikking. De uitspraak benadrukt het belang van het gezag van ouders boven dat van derden, en dat de ondertoezichtstelling moet waarborgen dat ouders de kans krijgen om hun opvoedkundige verantwoordelijkheden te vervullen. De beslissing is genomen door de rechters Bouritius, Dusamos en Hulsebosch, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 januari 2009
Zaaknummer : 105.011.945.01
Rekestnummer : 1380-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-1195
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuid-Holland-Zuid en Zeeland, locatie Middelburg,
gevestigd te Middelburg,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.L. de Koeijer,
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
[belanghebbende I],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
vestiging te Middelburg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De raad is op 1 oktober 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2007.
De vader heeft op 13 november 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 6 november 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof bij brieven van respectievelijk 28 maart 2008 en 16 oktober 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 31 oktober 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de heer C.M.J. Vandenbooren namens de raad, de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, en de heer R.C. Annard namens Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland, vestiging te Middelburg. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de raad onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van 2 juli 2007.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – het verzoek van de raad tot voorziening in het gezag over na te noemen minderjarige door benoeming tot voogdes van Jeugdzorg afgewezen en is de vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, op zijn verzoek met het gezag over de minderjarige belast.
Op – subsidiair – verzoek van de raad heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking voorts de minderjarige gesteld onder toezicht van Bureau Jeugdzorg. Inmiddels verblijft de minderjarige krachtens een machtiging tot plaatsing bij een pleegouder, bij de grootouders van vaderszijde.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
-bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg van 12 juli 2007 is een machtiging tot plaatsing van de minderjarige bij een pleegouder met ingang van 12 juli 2007 tot 14 oktober 2007 verleend en het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van onderzoek naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders;
-bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg van 12 oktober 2007 is de machtiging tot plaatsing van de minderjarige bij een pleegouder verlengd tot 1 januari 2008 en het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van onderzoek naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders;
-bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg van 20 december 2007 is de machtiging tot plaatsing van de minderjarige bij een pleegouder verlengd tot 2 juli 2008 en het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van onderzoek naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders;
-bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg van 27 juni 2008 is de machtiging tot plaatsing van de minderjarige bij een pleegouder verlengd tot 2 oktober 2008 en het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van duidelijkheid over de pedagogische mogelijkheden van de grootouders vaderszijde;
-bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Middelburg van 27 juni 2008 is de machtiging tot plaatsing van de jeugdige bij een pleegouder, te weten bij grootouders vaderszijde, verlengd tot 2 februari 2009.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de voorziening in het gezag over de minderjarige [naam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], die niet onder gezag staat nu zijn moeder, die op [geboortedatum] is geboren, als minderjarige tot het gezag onbevoegd is.
2. De raad keert zich met een tweetal grieven tegen het oordeel van de kinderrechter dat niet gebleken is van gegronde vrees dat bij inwilliging van het verzoek van de vader om hem met het gezag over de minderjarige te belasten de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd en dat om deze reden diens verzoek niet kan worden afgewezen.
De raad voert daartoe allereerst aan dat dit oordeel in strijd is met de van overeenkomstige toepassing zijnde beschikking van de Hoge Raad van 7 oktober 2005 (LJN: AT6847), waarin volgens de raad werd overwogen dat, indien voldaan is aan de gronden voor een ondertoezichtstelling, dit in beginsel met zich mee zal brengen dat ook de in het vijfde lid van artikel 1:253 b BW bedoelde gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van het kind bestaat.
Voorts voert de raad aan dat de overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen wel voldoende zwaarwegende redenen bevatten om het verzoek van de vader af te wijzen.
De raad verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om Bureau Jeugdzorg tot voogdes over de minderjarige te benoemen alsnog toe te wijzen.
3. De vader heeft de grieven gemotiveerd bestreden en verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.
4. De moeder heeft zich ter terechtzitting bij het standpunt van de vader aangesloten.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek is gebleken dat de ouders niet over voldoende mogelijkheden beschikken om de opvoeding van de minderjarige ter hand te nemen. Zij stelt zich op aan de zijde van de raad.
Het hof overweegt als volgt.
6. Het hof stelt voorop dat in artikel 1: 253c, derde lid, BW, evenals in het vijfde lid van artikel 1:253b BW, tot uitdrukking is gebracht dat aan gezag van een ouder de voorkeur moet worden gegeven boven gezag van een derde.
Dat uit de vervulling van het criterium voor de ondertoezichtstelling, te weten of een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, het bestaan kan wordt afgeleid van gegronde vrees dat de belangen van het kind bij inwilliging van het verzoek van de vader met het gezag over het kind te worden belast zouden worden verwaarloosd, volgt in zijn algemeenheid niet uit de door de raad ingeroepen jurisprudentie en gaat naar het oordeel van het hof in elk geval niet op voor de situatie dat de ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing) er allereerst toe strekt te waarborgen dat de ouder, indien deze op kortere of langere termijn daartoe voldoende mogelijkheden ontwikkelt, tot feitelijke gezagsuitoefening in staat wordt gesteld. Dat dit de strekking van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is, volgt uit de algemene wettelijke strekking van deze maatregel, die ten aanzien van [de minderjarige] sedert 2 juli 2007 steeds is verlengd, alsmede uit de overwegingen waaronder de daaraan verbonden machtigingen uithuisplaatsing werden verleend, laatstelijk bij de grootouders vaderszijde.
7. Voorts is het hof van oordeel dat het door de raad gestelde noch hetgeen overigens uit de stukken en de behandeling ter zitting naar voren is gekomen gegronde vrees oplevert voor verwaarlozing van de belangen van [de minderjarige] indien de vader met het gezag over hem wordt belast.
Het hof acht daarbij doorslaggevend dat de situatie van de vader, mede in verband met zijn verhouding tot de moeder, een aantal risico’s voor de minderjarige oplevert, maar dat er geen enkele aanwijzing voor bestaat dat deugdelijke uitvoering van de ondertoezichtstelling voor de belangen van de minderjarige geen afdoende waarborg tegen die risico’s zou kunnen vormen. Voor zover de ondertoezichtstelling in de praktijk ontoereikend zou blijken om die risico’s af te wenden, acht het hof de maatregel van ontheffing/ontzetting uit het gezag meer passend in het wettelijk systeem, waarin immers ten aanzien van iedere ouder in beginsel wordt voorondersteld dat hij de belangen van zijn kind – al dan niet met bijstand van vrijwillige of gedwongen hulpverlening – zal dienen.
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven van de raad falen, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Dusamos en Hulsebosch, bijgestaan door mr. van Drunick als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2009.