ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5329

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.868-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Dusamos
  • Van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde van de verplichting tot betaling van partneralimentatie en bewijsvoering in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 januari 2009, ging het om een hoger beroep inzake de verplichting tot betaling van partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de vrouw, verweerster in hoger beroep, te veroordelen tot terugbetaling van ontvangen alimentatie. Het hof verwijst naar een eerdere beschikking van 9 juli 2008, waarin de vrouw was toegelaten tot het bewijs dat er geen financiële verwevenheid bestond tussen haar en haar vriend. De vrouw had twee getuigen, haar ouders, doen horen, maar was zelf niet als getuige gehoord. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet ter zake dienend waren en dat de vrouw niet geslaagd was in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs.

Het hof concludeerde dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW, wat betekende dat de verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie met ingang van medio 2005 was geëindigd. Het hof stelde de datum van beëindiging vast op 1 juli 2005. De man had zijn verzoek tot terugbetaling in hoger beroep herhaald, en het hof oordeelde dat dit verzoek kon worden toegewezen, aangezien de vrouw de vordering niet had bestreden en de man geen specificatie had verstrekt van de omvang van de vordering.

De beslissing van het hof hield in dat de vrouw werd veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat zij vanaf 1 juli 2005 ter zake van partneralimentatie had ontvangen. Tevens werd bepaald dat iedere partij haar eigen proceskosten zou dragen. Deze beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2009, door de rechters Husson, Dusamos en Van der Zanden, bijgestaan door griffier mr. De Witte-Renkema.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 januari 2009
Zaaknummer : 105.011.868/01
Rekestnummer : 1303-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-7592
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W. Heemskerk.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst naar de beschikking van 9 juli 2008 voor het eerdere verloop van de procedure. Het bij die beschikking op 1 september 2008 bepaalde getuigenverhoor heeft op verzoek van de vrouw geen doorgang gevonden. Het is nader bepaald op 20 oktober 2008, op welk tijdstip het getuigenverhoor wederom op verzoek van de vrouw is aangehouden tot 16 december 2008. Op laatstgenoemde datum heeft de vrouw twee getuigen doen horen. Van beide zittingen is proces-verbaal opgemaakt.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Bij tussenbeschikking van 9 juli 2008 is onder meer beslist dat de vrouw is toegelaten tot het bewijs dat er tussen haar en haar vriend geen financiële verwevenheid heeft bestaan en wel door middel van het horen van getuigen. Voorts is iedere beslissing inzake de partneralimentatie aangehouden.
2. De vrouw heeft twee getuigen doen horen, te weten haar ouders, die verklaringen hebben afgelegd. De vrouw zelf is niet als getuige gehoord. Uit het proces-verbaal van de zitting van 20 oktober 2008 blijkt, dat vanwege de door de raadsvrouw van de vrouw gestelde ontstentenis van de vrouw om op die dag om als getuige op te treden, de advocaat zo spoedig mogelijk een doktersverklaring zou overleggen met betrekking tot het niet verschijnen van de vrouw. Nu de vrouw daaraan geen gevolg heeft gegeven is zij - mede gezien hetgeen daaraan vooraf is gegaan - niet als (partij-) getuige toegelaten.
3. De getuigen hebben kort samengevat en zakelijk weergegeven verklaard, dat hun dochter het ten tijde van haar relatie met haar vriend financieel niet ruim had en zij regelmatig financieel bijsprongen.
Deze verklaringen kunnen derhalve als niet ter zake dienend worden gekwalificeerd en dit oordeel brengt mee, dat de vrouw niet geslaagd is in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs.
4. Dit oordeel brengt mee, dat kan worden vastgesteld, dat sprake is - geweest - van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW en dat de verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie met ingang van medio 2005 is geëindigd; het hof zal dan ook als datum aanhouden 1 juli 2005.
5. De man heeft in eerste aanleg verzocht om de vrouw tot terugbetaling te veroordelen en heeft dat verzoek in hoger beroep herhaald. Dit verzoek kan worden toegewezen, zoals hierna vermeld nu de man geen specificatie heeft verstrekt van de omvang van de vordering en de vordering door de vrouw niet is bestreden.
6. Er is onvoldoende grond om een van partijen tot betaling van proceskosten te veroordelen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
stelt - in zoverre met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 6 maart 2006 van de rechtbank te 's-Gravenhage - vast, dat de verplichting van de man tot betaling van kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 juli 2005 is geëindigd;
veroordeelt de vrouw tot terugbetaling aan de man van het bedrag dat zij vanaf 1 juli 2005 ter zake van partneralimentatie van de man heeft ontvangen;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Van der Zanden, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2009.