ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5344

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.032.342-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bouritius
  • A. van Leuven
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrekking tot de moeder en Jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige, die samen met haar jongere broer in een projectgezin verblijft. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht, die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd. De moeder betwist dat zij niet in staat is om voor haar kinderen te zorgen en stelt dat zij in de afgelopen jaren significante verbeteringen in haar leven heeft doorgemaakt, waaronder het verkrijgen van woonruimte en een stabiel inkomen. Ze is van mening dat Jeugdzorg zich ten onrechte baseert op verouderde informatie en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar huidige situatie.

Jeugdzorg daarentegen stelt dat de moeder in het verleden heeft aangegeven niet voor de kinderen te kunnen zorgen en dat de huidige situatie van de oudste minderjarige, die kwetsbaar is en specifieke begeleiding nodig heeft, een terugplaatsing riskant maakt. Het hof overweegt dat Jeugdzorg onvoldoende heeft onderbouwd dat de moeder, eventueel met ondersteuning, niet in staat zou zijn om de oudste minderjarige zelf te verzorgen. Het hof concludeert dat er meer onderzoek nodig is naar de pedagogische mogelijkheden van de moeder in relatie tot de minderjarige.

De zaak is behandeld op 8 juli 2009, waarbij het hof de bestreden beschikking bekrachtigt en de oudste minderjarige niet ontvankelijk verklaart in haar hoger beroep. De moeder verzoekt om een herbeoordeling van de situatie, maar het hof wijst dit verzoek af. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van actuele en zorgvuldige evaluatie van de situatie van de moeder en de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 juli 2009
Zaaknummer. : 200.032.342.01
Rekesnr. rechtbank : JE RK 08-434
[Appellantes],
wonende te [woonplaats],
verzoeksters in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder en [de oudste minderjarige],
advocaat mr. D.M.S. van der Wulp te Zwijndrecht,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, stadsregio Zuid Holland Zuid,
kantoor houdende te [woonplaats],
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [Belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [Belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de projectouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering is in de zaak gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder en na te noemen minderjarigen zijn op 30 september 2008 bij één appelschrift in hoger beroep gekomen van vier beschikkingen van 16 juli 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht, betreffende de ondertoezichtstelling respectievelijk de uithuisplaatsing van [het eerste kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna: [de oudste minderjarige] en [het tweede kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna: [de jongste minderjarige], hierna ook tezamen te noemen: de kinderen. De kinderen verblijven in hetzelfde projectgezin.
Vervolgens zijn bij het hof op 8 mei 2009 ingekomen een tweetal beroepschriften die zich richten tegen de uithuisplaatsing van [de oudste minderjarige] respectievelijk [de jongste minderjarige].
Jeugdzorg heeft op 9 juni 2009 een verweerschrift ingediend dat zich richt tegen alle in het onderhavige hoger beroep voorliggende zaken.
Van de zijde van de moeder en de kinderen is bij het hof op 8 juni 2009 ingekomen een brief, welke vervolgens bij brief ingekomen bij het hof op 11 juni 2009 is verbeterd.
De raad heeft het hof bij brief van 29 mei 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 17 juni 2009 is de zaak met rekestnummer 200.032.342.01 betreffende de uithuisplaatsing van [de oudste minderjarige], tezamen met de zaken met rekestnummers 200.032.353.01, 200.016.457.01 en 200.032.332.01, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: [twee vertegenwoordigers]. De vader en de projectouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, zaaknummer JE RK 08-434.
Bij die beschikking is verlengd, ter effectuering van het aan de beschikking gehechte indicatiebesluit, de machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht van [de oudste minderjarige] met ingang van 17 juli 2008 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dat wil zeggen tot 17 juli 2009. Voorts is deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Er is sprake van meer dan één beschikking waartegen het appel dat is ingesteld door indiening van het beroepschrift van 30 september 2008 zich richt. Ofschoon de advocaat, na op zichzelf juiste instigatie door de griffie, vervolgens door alsnog beroepschriften in te dienen thans tegen elk van die beschikkingen een beroepschrift heeft ingediend, gaat het hof voorbij aan de regel die inhoudt dat hoger beroep tegen verscheidene afzonderlijke beschikkingen telkens de indiening van een afzonderlijk beroepschrift vergt, alsmede aan de consequenties die deze regel voor de ontvankelijkheid van de na het verstrijken van de appeltermijn ingediende beroepschriften heeft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de beschikkingen waartegen het tijdig ingediende hoger beroep zich richt een grote onderlinge samenhang vertonen en tussen dezelfde partijen zijn gegeven, alsmede dat de griffie niet dadelijk bij ontvangst van het beroepschrift doch eerst na het verstrijken van de appeltermijn op de in het geding zijnde regel heeft geattendeerd.
2. Het hoger beroep is mede ingesteld door [de oudste minderjarige], die als minderjarige in beginsel procesonbekwaam is. Nu er geen sprake is van een omstandigheid die tot een ander oordeel aanleiding biedt, kan zij in haar appel niet worden ontvangen.
BEOORDELING VAN HOGER BEROEP
3. In geschil is de uithuisplaatsing van [de oudste minderjarige] voor de periode van een jaar in een projectgezin.
4. De moeder verzoekt de bestreden beschikking af te wijzen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door Jeugdzorg verzochte verlenging machtiging uithuisplaatsing voor de duur van één jaar met onmiddellijke ingang wordt gestaakt, dan wel wordt beperkt tot de duur van zes maanden dan wel Jeugdzorg wordt veroordeeld tot het doen van nader onderzoek gericht op de actuele situatie van verzoekers, met veroordeling van Jeugdzorg in de kosten van deze procedure.
5. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep en verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
6. De voornaamste grief van de moeder behelst dat Jeugdzorg zich ter onderbouwing van de verlenging uithuisplaatsing nog immer baseert op de opvoedingssituatie van de kinderen in 2002, die destijds de aanleiding vormde tot een kinderbeschermingsmaatregel. De moeder betwist niet dat deze maatregel destijds noodzakelijk was, maar is van mening dat zij inmiddels een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zo beschikt zij over woonruimte, heeft zij inkomen uit arbeid en is zij niet verslaafd. Gelet op deze ontwikkeling is de moeder van mening dat zij inmiddels wel degelijk in staat is [de oudste minderjarige] voldoende veiligheid en structuur te bieden. Jeugdzorg heeft ten onrechte geen enkel initiatief genomen om te komen tot een ruimere bezoekregeling van of tot een geleidelijke thuisplaatsing bij de moeder. De moeder betwist uitdrukkelijk dat zij heeft aangegeven de kinderen thans nog niet te kunnen verzorgen en opvoeden.
De moeder is voorts van mening dat de rechtbank heeft nagelaten aan de hand van de actuele situatie te beoordelen of plaatsing van [de oudste minderjarige] bij de moeder mogelijk is. De rechtbank borduurt voort op gedateerde, onjuiste en vooringenomen informatie van Jeugdzorg. Tevens is volgens de moeder een tijdens de mondelinge behandeling van 9 juli 2008 door de kinderrechter aan Jeugdzorg gegeven opdracht tot onderzoek naar de huidige situatie van de kinderen ten onrechte niet in het dictum opgenomen.
7. Jeugdzorg stelt dat de moeder het steeds eens is geweest met de plaatsing van de kinderen in het projectgezin en steeds heeft aangegeven niet zelf voor de kinderen te kunnen zorgen. Pas bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 juli 2008 heeft de moeder te kennen gegeven de kinderen weer zelf te willen verzorgen en opvoeden.
Jeugdzorg is van mening dat [de oudste minderjarige] dient op te groeien in het huidige projectgezin. Zij heeft in haar eerste levensjaren veel meegemaakt en onvoldoende veiligheid ervaren, waardoor hechtings- en zelfbeeldproblematiek is ontstaan. Om [de oudste minderjarige] verder te laten hechten, is het van belang dat haar plaatsing in het projectgezin niet meer ter discussie staat. Jeugdzorg zal derhalve stappen ondernemen tot een verderstrekkende maatregel, waarmee tot op heden is gewacht omdat de moeder dit emotioneel niet accepteerde.
Jeugdzorg is van mening dat terugplaatsing bij de moeder [de oudste minderjarige] verder zou kunnen beschadigen, omdat zij de veiligheid die zij thans in het projectgezin ervaart dan weer kwijtraakt. Voorts stelt Jeugdzorg dat thuisplaatsing bij de moeder te riskant is, aangezien de moeder in het verleden forse problemen heeft gehad, waarbij de prognose ongunstig was. Onduidelijk is volgens Jeugdzorg of de moeder voldoende stabiel zal blijven om voldoende te kunnen inspelen op de specifieke problematiek van de kinderen die specifieke vaardigheden van de opvoeder vereist.
8. Het hof overweegt als volgt. De bij het verweerschrift gevoegde evaluatie over de periode van juli 2008 tot juli 2009 met betrekking tot [de oudste minderjarige] vermeldt onder meer dat ze onveilig gehecht lijkt te zijn, een laag zelfbeeld heeft en gemakkelijk liegt of steelt. Ook uit de overige bijgevoegde stukken blijkt dat [de oudste minderjarige] een kwetsbaar kind is dat specifieke begeleiding nodig heeft. Het hof acht derhalve de gronden voor de uithuisplaatsing thans nog aanwezig.
Het hof merkt hierbij evenwel op dat Jeugdzorg tot op heden onvoldoende heeft onderbouwd dat zij ervan uitgaat dat de moeder, eventueel met ondersteuning, niet in staat zal zijn [de oudste minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden.
Met de moeder is het hof van oordeel dat Jeugdzorg ten onrechte heeft nagelaten de situatie van de moeder sedert 2002 opnieuw te beoordelen, met name nu de moeder stelt dat er in haar leven op vele fronten verbetering is ingetreden en zij thans in een stabiele situatie verkeert, hetgeen door Jeugdzorg in haar stukken en ter terechtzitting ook wordt erkend.
Naar het oordeel van het hof heeft Jeugdzorg niet, althans onvoldoende, weerlegd dat die verbetering verder gaat dan de aspecten die ontoereikend zijn voor een perspectiefrijke terugplaatsing. Gelet op het vorenstaande, gaat het hof ervan uit dat met het oog op of tijdens de komende periode onderzoek zal worden verricht naar de pedagogische mogelijkheden van de moeder, in relatie tot de minderjarige.
9. Het hof ziet geen aanleiding Jeugdzorg te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep en zal het verzoek van de moeder daartoe afwijzen.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart [de oudste minderjarige] niet ontvankelijk in haar hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2009.