ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5627

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.014.602.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Dusamos
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ontkenning van het vaderschap en de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft een verzoek ingediend tot ontkenning van het vaderschap van het kind, geboren in 1986. Hij heeft verklaard dat hij de vrouw en het kind jaren geleden voor het laatst heeft gezien en dat hij nooit geslachtsgemeenschap heeft gehad met de vrouw. Het hof oordeelt dat de man, op basis van artikel 1:200 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek, niet tijdig een verzoek tot ontkenning van het vaderschap heeft ingediend. De wettelijke termijn van één jaar is overschreden, waardoor de rechtbank de man terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek.

Daarnaast heeft de man verzocht om nihilstelling van de kinderalimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld op ƒ 225,- per maand. Hij heeft verklaard dat hij sinds oktober 2001 een daklozenuitkering ontvangt en dat hij nooit een administratie heeft bijgehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 1 januari 1995 geen draagkracht heeft gehad om de kinderalimentatie te voldoen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd. De man is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap, maar de kinderalimentatie is met terugwerkende kracht op nihil gesteld, met ingang van 1 januari 1995. Deze beslissing is genomen op de openbare terechtzitting van 10 juni 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 10 juni 2009
Zaaknummer : 200.014.602.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-7826
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg, te Leiden,
tegen
[geïntimeerde],
zonder bekende woon- of verblijf plaats in Nederland of daarbuiten,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de minderjarige],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
hierna ook te noemen: het kind.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 4 september 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 juni 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 13 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De vrouw noch het kind heeft een verweerschrift ingediend.
Op 29 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is verschenen [mevrouw X], sociaal begeleider van de man. De vrouw noch het kind is, hoewel daartoe opgeroepen, verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot ontkenning van het wettig vaderschap over [het kind], en is het verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek van de man strekkende tot ontkenning van het vaderschap over [het kind], geboren [in] 1986 en de afwijzing tot nihilstelling van de kinderalimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn in eerste aanleg gedane verzoeken alsnog toe te wijzen.
3. Het hof stelt voorop dat het kind abusievelijk als [het kind] in een landelijk verschijnend dagblad is opgeroepen, in plaats van [het kind]. Gelet evenwel op de hierna te volgen inhoudelijke beoordeling, is het hof van oordeel dat een beslissing op het verzoek kan worden genomen zonder behoorlijke oproeping van [het kind].
4. Ontkenning vaderschap
Op de voet van artikel 1:200 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot ontkenning van het vaderschap door de man worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind.
In dit kader heeft de man ter terechtzitting verklaard dat hij de vrouw en het kind jaren geleden voor het laatst heeft gezien, toen het kind nog klein was en nog niet kon lopen. Hij heeft verder ter zitting verklaard dat hij nimmer geslachtsgemeenschap heeft gehad met de vrouw en dat het kind een zeer negroïde uiterlijk had. Het hof is in het licht van bovengenoemde omstandigheden van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de man, toen het kind nog klein was en nog niet kon lopen, in ieder geval op de hoogte was dat hij niet de biologische vader is van het kind, dat thans 22 jaar oud is. De man heeft toen niet binnen één jaar een verzoek tot ontkenning van het vaderschap ingediend. Wegens overschrijding van de in artikel 1:200 lid 5 BW bepaalde wettelijke termijn, heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof de man terecht, zij het op andere gronden, niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap.
5. De kinderalimentatie
De man heeft ter zitting verklaard dat hij sedert oktober 2001 een daklozenuitkering van de gemeente Leiden is gaan ontvangen en dat hij daarvoor zes jaar lang een zwervend bestaan heeft geleid. Hij heeft daardoor nooit een administratie bijgehouden, welke verklaring het hof niet onaannemelijk voorkomt. Vanaf 2001 heeft de man steeds op bijstandsniveau geleefd. De man woont thans in een sociaal pension, alwaar hij een eigen kamer heeft. Hij ontvangt zak- en kleedgeld van de Gemeentelijke Sociale Dienst. Het hof is in het licht van bovengenoemde omstandigheden, alsmede gezien de overgelegde stukken van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 1 januari 1995 - toen hij een zwervend bestaan leidde - geen draagkracht heeft of heeft gehad om de bij beschikking van 17 februari 1992 vastgestelde bijdrage van ƒ 225,- (€ 102,10) per maand te voldoen.
6. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot ontkenning van het wettig vaderschap over [het kind];
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [het kind] met ingang van 1 januari 1995 op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Dusamos en Husson, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2009.