GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 29 april 2009
Zaaknummer : 105.012.926.01
Rekestnummer : 497 H 08
Rekestnr. rechtbank : EJ VERZ 08-80061
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de zoon,
advocaat mr. S. Sedlick
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: mentor,
advocaat mr. N. Roodenburg
Als belanghebbenden is aangemerkt:
[naam],
wonende te [woonplaats], verpleegtehuis [naam],
hierna te noemen: de vader
advocaat mr. N. Roodenburg
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De zoon is op 19 maart 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage, vestiging ‘s-Gravenhage, van 29 januari 2008.
De mentor heeft op 29 mei 2008 een verweerschrift ingediend.
Op 11 maart 2009 is de zaak mondeling behandeld. Ter zitting is gelijktijdig het hoger beroep tegen de onderbewindstelling behandeld (105.012.919.01). Verschenen zijn: de zoon, bijgestaan door zijn advocaat, de mentor, bijgestaan door haar advocaat alsmede de overige dochters van de vader, [namen]. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – het mentorschap over [naam] ingesteld met benoeming van [naam] tot mentor.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het instellen van het mentorschap en de benoeming van de mentor.
2. De zoon verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het mentorschap wordt opgeheven en subsidiair, doch uitsluitend voor zover het hof van oordeel is dat de vader een mentor behoeft, te bepalen dat de zoon, meer subsidiair een derde die naar het oordeel van het hof geschikt is, als mentor van de vader benoemd wordt.
3. De mentor bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen zo nodig onder aanvulling en/of wijziging van gronden met veroordeling van de zoon in de kosten van deze procedure.
4. De zoon stelt dat er ten tijde van het instellen van het hoger beroep geen noodzaak bestond een mentor voor de vader te benoemen. Het afgelopen jaar echter is de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de vader verslechterd, waardoor de benoeming van een mentor noodzakelijk is geworden. De verslechtering van de gezondheid van de vader wordt mede veroorzaakt door de wijze waarop het mentorschap wordt uitgevoerd. Door de mentor wordt niet in het belang van de vader gehandeld. Zo heeft de vader onvoldoende kleding en noodzakelijkheden, wordt het contact met de zoon belemmerd en informeert de mentor de zoon niet over de gezondheid van de vader en tracht zij hem overal buiten te houden. Dit laatste blijkt onder andere uit het feit dat de zoon ten onrechte niet als belanghebbende is gehoord in eerste aanleg. Door de mentor was namelijk kennelijk bewust de naam van de zoon niet bij de kinderen van de vader heeft vermeld. Gelet op de slechte relatie tussen de zoon, de mentor en diens zussen, wil de zoon graag zelf benoemd worden tot mentor dan wel dat een onafhankelijke derde wordt benoemd.
5. De mentor stelt dat de gezondheid van de vader het noodzakelijk maakt een mentor te benoemen. De mentor heeft de vader reeds vóór haar benoeming tot mentor al vele jaren bijgestaan en voor hem gezorgd. Gedurende deze jaren heeft de mentor de zoon nooit gezien, gehoord of gesproken. Ook de vader heeft zij nimmer over hem horen praten. Slechts de laatste tijd zou er telefonisch contact tussen de vader en de zoon zijn geweest. De stelling dat de mentor haar taken niet goed zou uitoefenen, wordt niet op deugdelijke wijze onderbouwd. De mentor doet er alles aan om de vader van het noodzakelijke te voorzien, hem te verzorgen en op een zo goed mogelijke wijze te handelen in het belang van de vader, aldus de mentor. Bovendien, zo stelt de mentor, wordt op geen enkele manier aangegeven waarom de zoon beter in staat zou zijn het mentorschap te vervullen. Tot slot stelt de mentor dat het niet vermelden van de zoon als belanghebbende bij het verzoek in eerste aanleg geen kwade opzet betreft. Daar de mentor de zoon slechts één of twee keer had ontmoet, heeft zij er niet aan gedacht ook de zoon te vermelden als zijnde een kind van de vader.
6. Het hof overweegt als volgt. Indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan een mentorschap worden ingesteld. Ter terechtzitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de gezondheidstoestand van de vader inmiddels van dien aard is dat er juridisch voldoende grond is voor het instellen van een mentorschap. Partijen verschillen alleen van mening wie van hen als mentor moet worden benoemd.
7. Het mentorschap behelst met name het behartigen van de belangen van de meerderjarige op het gebied van de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Hierbij is de mentor gehouden degene, ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld, zo veel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken. Het hof overweegt dat, vanwege de specifieke taak van de mentor, het in het belang van de vader is, dat tot mentor wordt benoemd een persoon die dicht bij de vader staat. De huidige mentor is als dochter van de vader al vele jaren nauw betrokken bij de vader, waardoor op natuurlijke wijze invulling kan worden gegeven aan het mentorschap. Tevens is de mentor, gelet op haar nauwe persoonlijke betrekking met de vader, in staat de vader zo veel mogelijk bij de vervulling van haar taak als mentor te betrekken. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is aan het hof voldoende gebleken dat de mentor met veel zorg invulling geeft aan haar taak als mentor. Zij bezoekt de vader bijna dagelijks, besteedt aandacht aan de verzorging van de vader en heeft veelvuldig overleg met de artsen het verplegend personeel van de vader. Weliswaar is gebleken dat de communicatie en de relatie tussen de zoon en de mentor slecht is, maar onvoldoende is gebleken dat geen goede invulling wordt gegeven aan het mentorschap. Hierdoor slaagt de grief van de zoon niet en zal de mentor haar taak kunnen blijven vervullen.
8. Het hof hecht eraan op te merken dat het handhaven van de persoon van de mentor geen oordeel behelst over de relatie tussen de vader en de zoon en diens vermogen om een goede invulling aan het mentorschap te geven. Wel betreurt het hof dat de -volwassen- kinderen de door het hof aangeboden mogelijkheid van mediation afwijzen en daarmee eveneens de mogelijkheid om te trachten de communicatie te verbeteren afwijzen.
9. Ten aanzien van de grief van de zoon, dat hij in eerste aanleg ten onrechte niet als belanghebbende is gehoord, overweegt het hof als volgt. In hoger beroep ligt de zaak in volle omvang voor. Nu de zoon alsnog in hoger beroep is gehoord en zijn standpunt kenbaar heeft kunnen maken, heeft hij niet langer belang bij deze grief, waardoor deze niet zal slagen.
10. Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
11. Het hof ziet geen aanleiding de zoon te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Leuven, Kamminga en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2009 .