GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 mei 2009
Zaaknummer : 200.029.393
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-9188
FA RK 08-7541
[appellant],
wonende te [plaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T.J. Kreeftenberg,
[geintimeerde],
wonende te [plaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Wakker.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 2 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 3 december 2008.
De man heeft op 20 april 2009 een verweerschrift ingediend.
Op 22 april 2009 is het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Kreeftenberg onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Daarnaast is onder meer, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, uitvoerbaar bij voorraad, vastgesteld, waarbij partijen zijn gelast om binnen een week na datum van die beschikking een makelaar te hebben benoemd om de onroerende zaken van partijen in de verkoop te zetten, zijnde:
- woonhuis [adres] met 1115 m2 grond;
- perceel bouwgrond [adres];
- bunker [adres];
- weiland 7000 m2.
Daarbij is bepaald dat de partij die niet, of niet voldoende, meewerkt aan deze verkoop een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 1.000.000.-.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
DE BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING
1. In geschil is thans de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking met betrekking de verkoop van het pand [adres] te [plaats].
2. De vrouw verzoekt te bepalen dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissing tot verkoop van het pand [adres] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [nummer] en sectie [nummer] wordt geschorst.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij een aanvullend appelschrift heeft ingediend, waarin zij heeft verzocht: toescheiding van de woning, [adres], aan haar. Dit appelschrift was op 22 april 2009 nog niet ontvangen door het hof.
3. De man verzet zich tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten.
4. De vrouw stelt dat zij er recht en belang bij heeft dat de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats], met een gedeelte van het weiland en het speelveld, niet wordt verkocht en dat zij de kans krijgt om deze onroerende zaak over te nemen. Het hof begrijpt uit het appelschrift van de vrouw dat zij zich beroept op een feitelijke misslag in de bestreden beschikking. Ter zitting heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking ook een juridische misslag bevat.
5. De man heeft haar stellingen gemotiveerd weersproken.
6. Het hof overweegt als volgt. Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad kan slechts plaatsvinden indien tenuitvoerlegging van de betreffende uitspraak misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Daarvan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of indien er een noodtoestand ontstaat op grond van na de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden.
7. Tussen partijen staat vast dat de huwelijksgoederengemeenschap van partijen de volgende onroerende zaken omvat:
- echtelijke woning partijen [adres] met 1115 m2 grond;
- perceel bouwgrond [adres];
- bunker [adres];
- weiland 7000 m2.
8. Het hof stelt vast dat de rechtbank in eerste aanleg voldoende aannemelijk heeft geacht dat de [*]bank tot spoedige executoriale verkoop van de onroerende zaken van partijen zal overgaan. De rechtbank heeft om die reden bepaald dat de onroerende zaken ten spoedigste moeten worden verkocht en dat de opbrengst eerst moet worden aangewend ter delging van onder meer de schulden aan de [*]bank. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat executoriale verkoop, naar valt aan te nemen, tot een lager, of in ieder geval niet tot een hogere opbrengst zal leiden dan onderhandse verkoop.
9. In hoger beroep stelt de vrouw dat de [*]bank niet tot executoriale verkoop van de onroerende zaken die partijen in privé hebben, zal overgaan, omdat de [*]bank weet dat de vrouw dan een procedure zal starten tot vernietiging van de borgstellingen en doorhaling van de hypotheken. De vrouw stelt namelijk dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de borgstelling of althans hypotheekverlening jegens de [*]bank; volgens haar is het de man geweest die een vervalste handtekening van haar onder de betreffende overeenkomst heeft geplaatst. Aangezien vernietiging van de borgstellingen, op grond van het bepaalde in artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek, voor de [*]bank grote consequenties zal hebben, omdat partijen volgens de vrouw in dat geval niet in privé aansprakelijk zijn jegens de [*]bank, heeft de [*]bank ervoor gekozen conservatoir beslag te leggen op het pand van de B.V. aan de [adres]. De [*]bank hoopt volgens de vrouw op een minnelijke regeling.
10. Ter onderbouwing van de feitelijke misslag voert de vrouw aan dat het uitgangspunt van de rechtbank dat er een aanzienlijke schuld van privé aan de onderneming van de man is, die dient te worden afgelost en die een onmiddellijke verkoop van al het privé onroerend goed rechtvaardigt, niet juist is. Zij stelt dat de lening van de BV van de man aan privé slechts een bedrag van € 503.565,- betreft en, het hof begrijpt, niet een bedrag van € 1.223.459,-. De overige schulden zijn volgens de vrouw zakelijke schulden.
11. Ter onderbouwing van de juridische misslag voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vernietiging van de borgstellingen voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap geen verschil zou uitmaken.
12. De man betwist dat de bestreden beschikking berust op een feitelijk- en of juridische misslag.
13. Hij erkent wel dat de [*]bank niet tot executie van de onroerende zaken zal overgaan, maar stelt dat dit komt omdat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft bepaald dat partijen de onroerende zaken in de verkoop dienen te zetten. De vrouw stelt weliswaar dat de [*]bank tot een oplossing wil komen en dat daarvoor de medewerking van de man nodig is. De oplossing is er volgens de man in gelegen dat de [*]bank partijen in de gelegenheid heeft gesteld de onroerende zaak zelf te verkopen.
14. Het hof is van oordeel dat in de stellingen van de vrouw ter zake van de toescheiding van de [adres] aan haar, besloten ligt dat zij zich beroept op een noodtoestand aan haar zijde. Het hof is van oordeel dat er sprake is van een noodtoestand aan de zijde van de vrouw en overweegt daartoe als volgt. De vrouw wil met de kinderen van partijen in de woning, staande en gelegen aan de [adres], gaan wonen. Zij hecht er belang aan dat de kinderen in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen en hun pony bij huis kunnen blijven stallen. Indien de woning aan een derde zal worden verkocht, is dit onomkeerbaar, waardoor de vrouw niet meer in staat zal zijn de woning toegescheiden te krijgen.
15. Het hof stelt vast dat de vrouw haar stelling, inhoudende dat de [*]bank niet tot executie zal overgaan, omdat zij dan een procedure tot vernietiging van de borgstellingen en doorhaling van de hypotheken zal instellen, die grote consequenties voor de [*]bank zal hebben, niet heeft onderbouwd met bewijsstukken, terwijl de man die stelling gemotiveerd heeft tegengesproken. De vrouw baseert haar stelling kennelijk op gedragingen en of uitlatingen van de [*]bank dienaangaande. Het had naar het oordeel van het hof op haar weg gelegen om een verklaring van de [*]bank in het geding te brengen, waaruit gemotiveerd blijkt dat de bank thans afziet van executie. Te meer daar in eerste aanleg een brief van 12 augustus 2008 van de advocaat van de [*]bank in het geding is gebracht, waaruit, volgens de rechtbank, genoegzaam is gebleken dat de [*]bank tot spoedige executoriale verkoop van onroerende zaken zal overgaan.
16. De stelling van de man dat de [*]bank niet zal executeren, omdat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft bepaald dat partijen de onroerende zaken in de verkoop dienen te zetten, impliceert naar het oordeel van het hof dat de [*]bank zich rekenschap heeft gegeven van de reikwijdte van de bestreden beschikking, die inhoudt dat partijen uitvoerbaar bij voorraad zijn gelast om binnen een week na datum van die beschikking een makelaar te benoemen om hun onroerende zaken in de verkoop te zetten, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de opbrengst van de verkoop moet worden aangewend ter delging van de rekening-courantschuld van partijen aan de onderneming van de man en van de schulden aan de [*]bank.
17. Het hof acht het, gelet op het belang van de [*]bank bij spoedige verkoop van de onroerende zaken, en gezien het feit dat de vrouw haar stellingen omtrent de terughoudendheid van de [*]bank niet met bewijsstukken heeft onderbouwd, dan ook aannemelijk dat de [*]bank, anders dan de vrouw suggereert, wél tot spoedige executoriale verkoop zal overgaan, indien het hof zou ingrijpen in de beslissing van de rechtbank door de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen.
18. Het hof is gelet op het vorenstaande dan ook van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar noodtoestand, alle omstandigheden in aanmerking nemend en afwegend tegen het belang van de man bij het voorkomen van een executoriale verkoop, zo zwaarwegend is dat haar belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid van de beslissing van de rechtbank zwaarder dient te wegen dan het belang van de man bij de uitvoerbaarheid daarvan.
19. De stellingen van de vrouw ter zake van de feitelijke- en of juridische misslag kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het hof is van oordeel dat de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er evident sprake is van een feitelijke misslag en of een juridische misslag.
20. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de man verzoekt, de vrouw te veroordelen in de proceskosten en zal dit verzoek afwijzen.
21. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
22. Mitsdien zal als volgt worden beslist.
wijst af het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking;
wijst af de door de man verzochte proceskostenveroordeling;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Pannekoek-Dubois en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2009.