ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ6517

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.029.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Mos-Verstraten
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Nederlands recht op echtscheiding tussen Marokkaanse en Nederlandse partijen

In deze zaak gaat het om de echtscheiding van een Marokkaans-Nederlands echtpaar, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.G. Maste, verzoekt het hof om de echtscheiding naar Nederlands recht uit te spreken, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. van der Vegt, van mening is dat Marokkaans recht van toepassing is. Het hof heeft de zaak op 16 januari 2009 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De vrouw heeft in 2007 een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar de rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken naar Marokkaans recht. De vrouw is van mening dat dit onterecht is, gezien haar verzoek om toepassing van Nederlands recht op basis van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding. Het hof overweegt dat, gezien de omstandigheden, de man de sterkste band met Nederland heeft, aangezien hij sinds 1983 in Nederland woont en hier zijn sociale en economische leven heeft opgebouwd. Daarom oordeelt het hof dat Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding.

Daarnaast is er een geschil over de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw verzoekt een bijdrage van € 1.934,- per maand, maar het hof oordeelt dat zij haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft wel enkele financiële stukken overgelegd, maar het hof is van mening dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar verzoek te onderbouwen. Het hof wijst daarom het verzoek van de vrouw om een bijdrage ten laste van de man af. Uiteindelijk vernietigt het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de echtscheiding en spreekt de echtscheiding uit naar Nederlands recht, terwijl het verzoek om partneralimentatie wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 maart 2009
Zaaknummer : 200.007.029.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-210
[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.M.G. Maste,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. van der Vegt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 20 mei 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 februari 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 14 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 26 juni 2008, 11 augustus 2008 en 2 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 5 januari 2009 en 7 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Partijen zijn [in] 2000 te [plaats], Marokko, met elkaar gehuwd.
Op 31 januari 2007 heeft de vrouw bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. De man heeft een verweerschrift ingediend.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, naar Marokkaans recht. Daarnaast is de man gelast een aantal goederen aan de vrouw af te geven. Het verzoek van de vrouw om een uitkering tot haar levensonderhoud vast stellen van € 1.056,- per maand, is afgewezen.
De echtscheidingsbeschikking is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vraag welk recht van toepassing is op de echtscheiding, nu partijen de Marokkaanse nationaliteit hebben, de man tevens de Nederlandse nationaliteit bezit en de vrouw met een beroep op artikel 1 lid 3 jo. lid 1 sub b Wet Conflictenrecht Echtscheiding toepassing van Nederlands recht verzoekt, terwijl de man Marokkaans recht van toepassing acht. Daarnaast is in geschil de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het Nederlands recht op de echtscheiding van toepassing te verklaren en de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Daarnaast verzoekt zij de man te bevelen tot betaling van € 1.934,- per maand aan haar.
3. De man bestrijdt haar beroep.
4. Het hof leest het appelschrift van de vrouw aldus dat zij grieft tegen de bestreden beschikking, voor zover de rechtbank daarin de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken, nu zij dit volgens haar ten onrechte naar Marokkaans recht heeft gedaan.
5. Het hof overweegt als volgt. Een verzoek tot echtscheiding moet in beginsel worden beoordeeld naar het gemeenschappelijke nationale recht van partijen (artikel 1 lid 1 sub a Wet Conflictenrecht Echtscheiding, hierna afgekort als WCE). Nu de man zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezit, dient op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 3 WCE, bezien te worden met welk land de man, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de sterkste band heeft.
6. Het hof is van oordeel dat de man met Nederland de sterkste band heeft. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de man sinds 1983 onafgebroken, met zijn ouders, in Nederland woont. Hij is hier op school geweest, spreekt vloeiend Nederlands en werkt in Nederland. De man heeft naar het oordeel van het hof sterke economische en sociale banden met Nederland. Dat hij, zoals hij stelt, vaak naar Marokko gaat en voornemens is naar Marokko terug te keren, doet daaraan niet af. Dit brengt met zich dat op grond van artikel 1 lid 3 WCE Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding. De grief van de vrouw slaagt derhalve. Het hof zal de echtscheiding naar Nederlands recht uitspreken.
7. Het hof zal hierna het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ten laste van de man beoordelen. Tussen partijen is niet in geschil dat, op grond van artikel 8 van het Haags Alimentatieverdrag, Nederlands recht van toepassing is op dit verzoek van de vrouw.
8. De vrouw stelt dat haar behoefte € 1.200,- netto per maand bedraagt (€ 1.943,- bruto per maand). Zij verzoekt het hof deze bijdrage ten laste van de man vast te stellen.
9. De man betwist haar behoefte.
10. Het hof is van oordeel dat de vrouw de door haar gestelde behoefte onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Het hof is daardoor niet in staat haar behoefte aan een bijdrage ten laste van de man vast te stellen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
11. De vrouw beroept zich met betrekking tot haar behoefte op de zogenoemde 60%-regel en stelt dat haar behoefte 60% van het netto inkomen van de man van € 2.000,- per maand bedraagt, derhalve € 1.943,- bruto per maand, gelijk ook haar behoeftigheid.
12. Het had naar het oordeel van het hof - gelet op de betwisting door de man - op de weg van de vrouw gelegen haar behoefte nader te onderbouwen en te specificeren. Immers, bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde dient rekening gehouden te worden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat niet alleen in aanmerking genomen zal moeten worden wat de inkomsten van partijen tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest, maar ook - globaal - welk uitgavenpatroon zij in diezelfde periode hadden, om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd.
13. Het hof stelt vast dat de vrouw, hoewel het hof daar bij brief van 6 juni 2008 om heeft verzocht, geen behoefteberekening met alle daaraan ten grondslag liggende stukken in het geding heeft gebracht. Zij heeft wel enkele financiële stukken overgelegd.
14. Uit de door de vrouw overgelegde financiële stukken blijkt dat haar lasten bestaan uit: premie ziektekostenverzekering van € 116,50 per maand en huur in 2008 van € 282,76 per maand. Daarnaast blijkt daaruit dat zij een zorgtoeslag van € 46,- per maand en een huurtoeslag van € 65,- per maand ontvangt. De lasten van de vrouw bedragen derhalve gesaldeerd totaal € 288,26 per maand.
15. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij met ingang van september 2008 is begonnen met een MBO-opleiding en dat zij in verband daarmee van de Informatie Beheer Groep een studiefinanciering ontvangt van € 700,- per maand, waarvan een gedeelte groot € 200,- per maand in de vorm van een lening. Het hof begrijpt uit de stellingen van de vrouw dat zij sinds september 2008 niet langer een bijstandsuitkering ontvangt.
16. Het hof stelt vast dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij met haar studiefinanciering, het hof begrijpt in aanmerking genomen haar lasten, precies uitkomt.
17. Het hof zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het verzoek van de vrouw om een bijdrage ten laste van de man vast te stellen afwijzen. Aan een bespreking van de draagkracht van de man, komt het hof niet toe.
18. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd.
19. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
20. Mitsdien zal als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking met bestrekking tot de echtscheiding en de partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende;
spreekt tussen partijen de echtscheiding uit, naar Nederlands recht;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Mos-Verstraten en Van der Burght, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2009.