GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 februari 2009
Zaaknummer : 200.005.951.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-1738
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Vellekoop.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 april 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 januari 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 1 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 juni 2008, 2 juli 2008, 7 juli 2008 en 23 december 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 7 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 26 oktober 2007 van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 26 oktober 2007 is de behandeling van het verzoek van de moeder tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen aangehouden. Daarbij is partijen verzocht financiële stukken in het geding te brengen.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van de datum van die beschikking, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hierna te noemen minderjarigen, voor wat betreft de na die datum te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 64,- per maand per kind, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
[naam], geboren [in] 1998 te [plaats], en
[naam], geboren [in] 2000 te [plaats],
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen, de draagkracht van de vader en de ingangsdatum van de kinderalimentatie.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat de vader met ingang 1 januari 2007 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met een bedrag van € 250,- per maand per kind. Subsidiair verzoekt zij te bepalen dat de vader met ingang van 21 september 2007 dient bij te dragen in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarigen met een bedrag van € 250,- per maand per kind.
3. De vader verzet zich daartegen.
Behoefte van de minderjarigen
4. Het hof stelt vast dat de vader ter zitting een grief heeft geformuleerd met betrekking tot de behoefte van de minderjarigen. Hij heeft gesteld dat het eigen aandeel ouders in de kosten van de minderjarigen volgens de tabel eigen aandeel kosten van kinderen € 150,- per maand bedraagt en dat zijn aandeel daarin en derhalve de behoefte van de kinderen aan een bijdrage zijnerzijds gesteld moet worden op 1/3e gedeelte daarvan.
5. De rechtbank heeft in haar voormelde tussenbeschikking van 26 oktober 2007 de vader in de gelegenheid gesteld tegen het zelfstandig verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie een verweerschrift in te dienen en voor zover nodig financiële gegevens over te leggen. Daarnaast heeft de rechtbank, voor zover de vader een behoefteverweer zal voeren, de moeder eveneens verzocht financiële gegevens over te leggen.
6. Het hof stelt vast dat de vader in eerste aanleg geen behoefteverweer heeft gevoerd. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft hij evenmin een behoefteverweer gevoerd. Pas ter zitting in hoger beroep heeft de vader voor het eerst de behoefte van de minderjarigen ter discussie gesteld. Het hof acht zulks, gelet op het belang van de moeder om zich voldoende te kunnen verweren, in strijd met een goede procesorde. Dit klemt temeer nu de vader zijn stellingen met betrekking tot de behoefte van de minderjarigen slechts met globale gegevens heeft onderbouwd.
7. Het hof zal dan ook voorbij gaan aan deze stelling van de vader en ervan uitgaan dat de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage ten laste van hem van € 250,- per maand per kind als niet bestreden vast staat.
8. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum van de kinderalimentatie heeft vastgesteld op 22 januari 2008.
9. De vader heeft deze stelling van de moeder gemotiveerd weersproken.
10. Het hof acht het redelijk voor het bepalen van de ingangsdatum van de kinderalimentatie aansluiting te zoeken bij de datum van de indiening van het verzoek daartoe, ingediend op 21 september 2007. Het hof stelt de ingangsdatum van de kinderalimentatie derhalve vast op 21 september 2007. De vader wordt geacht in ieder geval vanaf die datum rekening te hebben kunnen houden met zijn verplichting tot het betalen van een kinderalimentatie. Dat de moeder in eerste aanleg geen specifieke ingangsdatum heeft genoemd, zoals de vader heeft opgeworpen, doet daaraan niet af.
11. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank bij het vaststellen van de draagkracht van de vader ten onrechte zijn verweer heeft gehonoreerd dat zijn inkomen lager is geworden door de zorg voor de minderjarigen tijdens de omgangsweekeinden. Volgens de moeder heeft de vader zijn normale werkpatroon ook met de omgangsregeling kunnen doorzetten.
12. De vader heeft deze stellingen van de moeder gemotiveerd weersproken.
13. Het hof acht het aannemelijk dat de vader met ingang van 3 december 2007 minder is gaan verdienen, als gevolg van een functiewijziging. Het hof neemt daartoe in aanmerking de door hem overgelegde brief van zijn werkgever van 1 november 2007, waaruit blijkt dat de door de vader sinds 27 november 2006 vervulde functie van voorman expeditie van hem vergde dat hij als verantwoordelijke in ieder geval tot de sluitingstijd van het bedrijf van zijn werkgever beschikbaar moest zijn. Gegeven de geldende omgangsregeling, die erin voorziet dat de vader de kinderen van partijen op donderdag- en vrijdagmiddagen bij zich heeft, acht het hof aannemelijk dat de vader deze functie op 1 november 2007 niet langer tot genoegen van zijn werkgever kan vervullen, zodat hij als gevolg van de omgangsregeling met ingang van 27 november 2007 een lager betaalde functie heeft moeten aanvaarden. Voorts neemt het hof in overweging zijn salarisspecificaties over het loontijdvak van november 2007 tot en met juni 2008, alsmede zijn periodeoverzichten, waaruit zijn werktijden blijken.
14. Het hof stelt vast dat de vader over voldoende draagkracht beschikt om de verlangde alimentatie met betrekking tot de periode van 21 september 2007 tot 3 december 2007 te betalen. Het hof gaat daarbij uit van het tot 3 december 2007 geldend pensioengevend salaris van € 38.379,20, zoals vermeld op de door hem overgelegde salarisstroken. Gelet hierop zal het hof de kinderalimentatie in de periode van 21 september 2007 tot 3 december 2007 vaststellen op € 250,- per maand per kind, overeenkomstig het verzoek van de moeder.
15. Met betrekking tot de draagkracht van de vader in de periode met ingang van 3 december 2007 overweegt het hof als volgt.
16. De vader heeft een draagkrachtberekening overgelegd. Uit die draagkrachtberekening volgt dat hij een voor alimentatie beschikbare draagkrachtruimte heeft van € 173,- per maand, zonder fiscaal voordeel.
17. Het hof zal hierna ingaan op de posten uit de draagkrachtberekening van de vader, voor zover die tussen partijen in geschil zijn. Het gaat om het inkomen van de vader en de door hem opgevoerde omgangskosten.
18. Het hof acht het redelijk met betrekking tot het inkomen van de vader uit te gaan van een bedrag van € 32.865,- per jaar, overeenkomstig de door hem overgelegde, door de moeder niet betwiste, jaaropgave 2008.
19. Het hof houdt met betrekking tot de omgangskosten rekening met een bedrag van € 145,- per maand, met inbegrip van de reiskosten. Daartoe neemt het hof in aanmerking de door de rechtbank in haar meergemelde tussenbeschikking van 26 oktober 2007 vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen. Daarnaast neemt het hof in aanmerking de reisafstand van de werkplek van de vader naar school van de minderjarigen, waarbij de vader de minderjarigen op donderdag en vrijdag van school haalt.
20. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de vader, rekening houdende met de door hem in zijn draagkrachtberekening opgevoerde en door de moeder niet weersproken woonlasten en ziektekosten en met inachtneming van het fiscaal voordeel, met ingang van 3 december 2007, een kinderalimentatie toelaat van € 135,- per maand per kind.
21. Uit dit alles volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
22. Mitsdien zal als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 21 september 2007 op € 250,- per maand per kind, en met ingang van 3 december 2007 op € 135,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Bouritius en Bos, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2009.