ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ7293

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.144.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Mos - Verstraten
  • J. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige na gebrek aan verbetering in de gezinsverhouding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 augustus 2009, is de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige] opgeheven. De grootouders, verzoekers in hoger beroep, waren van mening dat de eerdere maatregel niet had bijgedragen aan enige verbetering in de verhouding tussen hen, de moeder en de vader. De vader was van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de zedelijke en geestelijke belangen van [minderjarige] te beschermen, maar het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd was. Het hof constateerde dat er geen verbetering was in de communicatie tussen de betrokken partijen en dat de ondertoezichtstelling niet had geleid tot de gewenste resultaten. De moeder en haar partner boden momenteel een stabiel opvoedingsklimaat, wat de noodzaak voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing deed vervallen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en hevelde de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op, met ingang van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 5 augustus 2009
Zaaknummer. : 200.026.144.01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 08-1643
[grootvader] en [grootmoeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootvader en de grootmoeder,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de grootouders,
advocaat mr. W. H. Klein Meuleman,
kantoorhoudende te [woonplaats],
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [moeder]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. de Stichting Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. [vader],
wonende te Vlaardingen,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. J. de Nijs te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De verzoekers zijn op 19 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 december 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
De vader heeft op 26 juni 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de grootouders is bij het hof op 17 juni 2009 een brief ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 15 juni 2009 en 18 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg is op 25 juni 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 1 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de grootvader, bijgestaan door zijn advocaat, de vader, bijgestaan mr. H. van Asperen, namens zijn advocaat, de heer [partner van de moeder]. Namens Jeugdzorg zijn verschenen:
de heer M. Haak van Overloop en de heer A. Plak en namens de raad: de heer J. Kühn. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de hierna te noemen minderjarige [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar met benoeming van Jeugdzorg, tot stichting in de zin van de Wet op de Jeugdzorg en is met ingang van 8 december 2008 machtiging gegeven tot plaatsing van de minderjarige bij de niet met het gezag belaste ouder, de moeder, tot 8 december 2009.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] geboren [in 2001] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [voornaam minderjarige].
2. De grootouders stellen zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat gronden voor de ondertoezichtstelling in de zin van artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aanwezig zijn. De grootouders brengen naar voren dat uit het raadsonderzoek niet is gebleken dat de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van [minderjarige] ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of naar is te voorzien, zullen falen. De conclusies van de raadsonderzoeker worden naar de mening van de grootouders daarom niet gedragen door de resultaten van zijn onderzoek.
3. De vader kan zich verenigen met de onderbouwing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De vader is van mening dat hieruit reeds voldoende blijkt dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd en dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Voor zover de vader bekend is, weet [minderjarige] tot op heden niet dat hij zijn vader is, maar beschouwt hij de huidige partner van de moeder als zijn vader. Voorts wijst de vader erop dat de raad geconcludeerd heeft dat er geen gronden in de persoon van vader aanwezig zijn om hem het recht op omgang te ontzeggen. Volgens de vader realiseren de grootouders en de moeder zich onvoldoende dat de door de moeder gestelde aantasting van haar geestelijke gesteldheid samenhangt met de omstandigheid dat zij onvoldoende medewerking verlenen aan hun informatieverplichting en afspraken inzake de omgang naast zich neerleggen. Daardoor ziet de vader zich genoodzaakt om de gerechtelijke procedures te continueren.
4. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds ernstig wordt bedreigd op zowel sociaal, emotioneel als op cognitief gebied. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de ondertoezichtstelling in combinatie met de 'uithuisplaatsing' bij de niet met gezag belaste moeder - waar [minderjarige] reeds geruime tijd verblijft - gehandhaafd dient te worden.
5. Ter zitting heeft Jeugdzorg naar voren gebracht dat er sinds de oplegging van beide maatregelen nog geen enkele samenwerking tussen de grootouders, de moeder en de vader inzake de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de grond is gekomen. Om die reden stelt Jeugdzorg de noodzaak van beide maatregelen ter discussie.
6. Het hof overweegt als volgt. Slechts indien het kind niet op minder ingrijpende wijze kan worden beschermd kan de rechter de maatregel van ondertoezichtstelling opleggen. Een ondertoezichtstelling krachtens artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn wanneer conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanig belastende conflicten of problemen opleveren voor de minderjarige dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. De maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet genoemde gronden en uitdrukkelijk ter bescherming van het belang van het kind dient.
7. Het hof constateert dat het geschil tussen de grootouders, de moeder en de vader al jarenlang voortduurt en dat ook na de ondertoezichtstelling geen verbetering in de verstandhouding tot stand werd gebracht en de communicatie tussen hen nog volledig ontbreekt. Uit het verhandelde ter terechtzitting is tevens naar voren gekomen dat het conflict naar verwachting nog verder zal voortduren, nu zij geen toenadering tot elkaar zoeken en geen stappen ondernemen om overeenstemming te bereiken met behulp van een intermediair.
De enkele verwachting dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] voor het kind nadelig of schadelijk zal uitpakken, kan naar het oordeel van het hof echter geen toereikende grond opleveren voor het opleggen van een maatregel van ondertoezichtstelling. Ook kan niet geconcludeerd worden dat er een noodzaak voor de ondertoezichtstelling bestaat op de enkele grond dat de grootouders en de moeder kennelijk (nog) niet aan toe zijn om [minderjarige] tijdig en zorgvuldig omtrent de identiteit van zijn vader voor te lichten en de vader daarmee een plaats te gunnen in zijn leven, zelfs indien dit, naar het hof voorkomt, voor de ontwikkeling van [minderjarige] op de langere termijn van belang is.
Vast is komen te staan dat de moeder en haar partner thans aan [minderjarige] thans een stabiel en rustig opvoedingsklimaat bieden. Dit betekent dat er niet gesteld kan worden dat er sprake is van andere omstandigheden die op een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van [minderjarige] duiden.
8. Nu het hof moet vaststellen dat de ondertoezichtstelling op geen enkele wijze heeft bijgedragen aan een toenadering tussen partijen terwijl er evenmin sprake is van voornoemde dreiging en [minderjarige] bij bestendiging van de huidige opvoedingssituatie voorlopig gebaat zal zijn, komt het hof tot de slotsom dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is. De bestreden beschikking zal derhalve ten aanzien van de ondertoezichtstelling worden vernietigd.
Het hof gaat er evenwel vanuit dat de (formeel - juridische) opheffing van deze maatregel op zichzelf geen wijziging in de feitelijke opvoedingssituatie aanbrengt, daar deze in het belang van [minderjarige] is.
De beëindiging van de ondertoezichtstelling heeft ex lege tot gevolg dat de uithuisplaatsing nu ook eindigt, zodat het gevolg van het slagen van de grief is dat de bestreden beschikking ook ten aanzien van de uithuisplaatsing wordt vernietigd met ingang van heden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover betreffende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing vanaf heden, en opnieuw beschikkende:
heft op de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van heden;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mos - Verstraten en Mink, bijgestaan door mr. Blauwhoff als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2009.