ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ7522

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.022.905
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Mos-Verstraten
  • B. Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling van vermogen van rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarbij het verzoek om onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende is afgewezen. Verzoekster heeft op 18 december 2008 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 8 oktober 2008. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 juni 2009 zijn verzoekster, de rechthebbende en haar kinderen verschenen. Verzoekster stelt dat de rechthebbende, gezien haar lichamelijke en geestelijke toestand, niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De rechthebbende heeft echter verklaard dat zij goed in staat is om met haar geld om te gaan en dat zij haar financiën zelf beheert. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster geen objectief bewijs heeft geleverd, zoals een medische verklaring, die haar stellingen ondersteunt. De rechthebbende heeft een giropas en verricht zelf betalingen, wat erop wijst dat zij in staat is haar financiële zaken te regelen. Het hof concludeert dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar verzoek en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De beslissing houdt in dat de rechthebbende niet onder bewind wordt gesteld en het verzoek van verzoekster wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 5 augustus 2009
Zaaknummer : 200.022.905
zaaknr. rechtbank : 21386 EJ VERZ 07-84854
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. M.G. van Westrenen te Hilversum.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de rechthebbende;
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de dochter van de rechthebbende,
3. [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de zoon van de rechthebbende.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Verzoekster is op 18 december 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 oktober 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage.
Geen van de belanghebbenden heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, de rechthebbende, en de dochter en de zoon van de rechthebbende. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de betrokkenen het volgende vast.
Op 27 december 2007 heeft verzoekster de kantonrechter te ’s-Gravenhage verzocht een bewind in te stellen over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, met benoeming van de Stichting CAV te Rijswijk tot bewindvoerder.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter haar verzoek afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende.
2. Verzoekster verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog onder bewind te stellen geld en goederen van de rechthebbende en de Stichting CAV te Rijswijk aan te wijzen als bewindvoerder.
3. Verzoekster is van mening dat de kantonrechter, bij gebreke van een objectieve medische verklaring, zelfstandig onderzoek had moeten doen om al dan niet aannemelijk te maken dat de rechthebbende, gezien haar lichamelijke en/of geestelijke toestand niet ten volle in staat is haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Verzoekster wenst dat de Stichting CAV, als onafhankelijke derde, als bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende wordt aangesteld.
4. De dochter en de zoon van de rechthebbende zijn van mening dat het niet in het belang van de rechthebbende is om haar goederen onder bewind te stellen en de Stichting CAV te benoemen tot bewindvoerder.
5. Het hof is, gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, van oordeel dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen en overweegt daartoe als volgt.
6. Het hof stelt vast dat verzoekster in hoger beroep evenmin een medische verklaring omtrent de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende heeft overgelegd. Verzoekster stelt dat het, ondanks meerdere pogingen, niet mogelijk is gebleken medische gegevens met betrekking tot de rechthebbende te verkrijgen.
7. Ter zitting heeft zij verklaard dat de huisarts van de rechthebbende weigert een verwijsbrief af te geven, die verzoekster nodig heeft om medische gegevens over de rechthebbende van Parnassia te verkrijgen. Ook weigert de huisarts een uittreksel uit het medisch dossier van de rechthebbende af te geven. De huisarts heeft, in plaats van het afgeven van de door verzoekster verzochte verklaring(en), een bezoek gebracht aan de rechthebbende. Volgens verzoekster heeft de huisarts naar aanleiding van dit bezoek verklaard dat er met de rechthebbende ‘niks aan de hand is’.
8. In eerste aanleg is de rechthebbende niet ter zitting verschenen. In hoger beroep is zij wel verschenen. Naar aanleiding van haar verklaringen ter terechtzitting, stelt het hof het volgende vast.
9. De rechthebbende beschikt over haar eigen geld. Zij heeft een giropas, waarmee zij geld opneemt uit de betaalautomaat (bij het Postkantoor of bij Vroom & Dreesmann) en pinbetalingen (in de winkel in het verzorgingstehuis) verricht. De rechthebbende verricht ook betalingen contant en telt dan altijd na of zij voldoende geld heeft teruggekregen. De rechthebbende weet precies wat de deur uitgaat, zo heeft zij verklaard. Hoeveel geld er thans op haar girorekening staat, weet zij niet. De rechthebbende verblijft sinds kort in een verzorgingstehuis. De kosten van dit tehuis zijn haar nog niet bekend; zij moet daarvan nog een overzicht ontvangen. De rechthebbende weet dat haar inkomen bestaat uit een AOW-uitkering, een pensioen en een smartegelduitkering. Zij denkt dat haar inkomen totaal € 2.000,- per maand bedraagt. De zoon van de rechthebbende regelt haar belastingaangifte. De rechthebbende is soms nieuwsgierig naar haar aangifte en kijkt deze dan in. De rechthebbende vraagt zich af wat er aan de hand is, waarom verzoekster zo reageert. De rechthebbende is van mening dat het goed gaat.
10. Het hof stelt met betrekking tot de omvang van het vermogen van de rechthebbende vast dat verzoekster en de dochter en zoon van de rechthebbende het erover eens zijn dat het gaat om een bedrag van totaal € 11.000,-.
11. Het hof stelt voorop dat op verzoekster de bewijslast rust van haar stellingen. Dit brengt mee dat het in beginstel aan verzoekster is om afdoende bewijs bij te brengen van haar stelling dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 1:431, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof is, in aanmerking genomen de gebrekkige onderbouwing van haar stellingen door verzoekster en hetgeen ter terechtzitting onder meer door de rechthebbende zelf naar voren is gebracht, van oordeel dat er op dit moment geen grond is voor een onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende. In het midden kan derhalve blijven of er aanleiding bestaat om een verdergaand onderzoek te doen verrichten naar de lichamelijke en of geestelijke gesteldheid van de rechthebbende. De grief faalt.
12. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
13. Mitsdien zal als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en Bouritius, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2009.