ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ7532

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.016.611 en 200.016.613
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van Nievelt
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met toepassing van het Haags Verdrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Arslan, verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Ramdas, te verplichten tot een bijdrage in zijn levensonderhoud. De vrouw betwist de behoefte van de man aan alimentatie en stelt dat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof overweegt dat partijen sinds 2006 niet meer samenwonen en dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat leidt tot bekrachtiging van de echtscheiding.

Daarnaast is er een geschil over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man stelt dat het Pakistaans recht van toepassing is, terwijl de vrouw aanvoert dat het Nederlandse recht van toepassing is. Het hof oordeelt dat, aangezien partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Het hof verwijst partijen naar de notaris voor de verdeling van de gemeenschap, aangezien er geen overzicht van de goederen is overgelegd.

Ten aanzien van de alimentatie vraagt de man om een bijdrage van de vrouw, maar het hof oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij behoefte heeft aan alimentatie. Het verzoek van de man wordt afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, met de opdracht aan partijen om samen te werken aan de verdeling van de gemeenschap van goederen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 5 augustus 2009
Zaaknummer : 200.016.611.01 en 200.016.613.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-2518
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Arslan te [woonplaats],
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 26 september 2008 tijdig in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 maart 2008 van de rechtbank Rotterdam, die is verbeterd op 26 mei 2008.
De vrouw heeft op 31 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 20 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 19 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, die allen het woord hebben gevoerd. De man heeft zich ter zitting laten bijstaan door een tolk in de Pakistaanse taal, de heer drs. Bhagwandut Sukhai, die de eed heeft afgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is - uitvoerbaar bij voorraad - het volgende bepaald:
- De vrouw is bevoegd de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
- Aan de vrouw wordt toebedeeld de bij haar in bezit en gebruik zijnde kleding, lijfgoederen, sierraden, gereedschappen, roerende huishoudelijke- en inboedelzaken, zonder dat dit tot enig verrekening van de waarde leidt en voorts dat de schulden die vanaf 23 december 2001 zijn aangegaan of die de vrouw of de man betreffen, voor eigen rekening nemen en als eigen schuld voldoen onder vrijwaring van de ander tegen eventuele aanspraken van derden;
- De schulden die vóór of tijdens het huwelijk zijn aangegaan door de vrouw of de man voor rekening van de partij komen, die deze zijn aangegaan en door die partij als eigen schuld wordt voldaan onder vrijwaring van de ander tegen eventuele aanspraken van derden;
- De Opel Astra bouwjaar 2001 met kenteken [nummer] wordt aan de vrouw toebedeeld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de echtscheiding, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, het daarop toepasselijk recht en het verzoek van de man om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair het verzoek van de vrouw af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat partijen in therapie zullen gaan. Subsidiair verzoekt hij over te gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap zoals door hem nader omschreven en naar draagkracht van de vrouw een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud vast te stellen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
4. De man betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De man wil zich, door het inzetten van mediation en bemiddeling, verzoenen met de vrouw. De vrouw is van mening dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
5. Het hof is van oordeel, dat uit de verklaringen van partijen is gebleken, dat zij sedert 2006 niet meer samenwonen en in de afgelopen jaren niet of nauwelijks contact met elkaar hebben gehad. Het huwelijk is dan ook, zoals de vrouw heeft aangevoerd, duurzaam ontwricht zodat de bestreden beschikking in zoverre zal worden bekrachtigd.
6. De man stelt ten aanzien van de verdeling dat daarop Pakistaans recht van toepassing is. De waarde van de gemeenschap moet volgens hem door een taxateur bepaald worden. Hij is van mening dat de huwelijksgemeenschap bij helfte verdeeld moet worden, in die zin dat de vrouw alle goederen onder zich houdt en de helft van de waarde vergoedt aan hem. Volgens de vrouw is Nederlands recht van toepassing.
7. De man heeft gesteld, dat hij de Pakistaanse nationaliteit heeft. Hij heeft gesteld, dat de vrouw ook de Pakistaanse nationaliteit heeft. De vrouw heeft ter zitting verklaard, dat zij aanvankelijk bij haar geboorte in Engeland de Pakistaanse nationaliteit heeft gekregen, omdat zij uit Pakistaanse ouders is geboren. Haar ouders woonden voordien al in Nederland en verbleven ten tijde van haar geboorte kortstondig in Engeland. Na hun terugkeer in Nederland hebben haar ouders de Nederlandse nationaliteit gekregen bij gelegenheid van de troonsbestijging door koningin Beatrix. Zij stelt dat zij bij die gelegenheid ook de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en zij ten tijde van het huwelijk derhalve reeds - uitsluitend - de Nederlandse nationaliteit bezat. Zij heeft ter zitting haar Nederlands paspoort getoond, waarin een visum voor Pakistan is vermeld. Partijen zijn [in] 2001 te Pakistan met elkaar gehuwd. Tussen hen staat vast dat de man zich eerst in december 2004 uit Pakistan bij de vrouw in Nederland heeft gevestigd.
8. Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben geen rechtskeuze uitgebracht ten aanzien van het recht dat van toepassing zou moeten zijn op het huwelijksgoederenregime. Het Haags Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime 1978 (hierna te noemen: het Verdrag) heeft een universeel toepassingsgebied. De verdragsregels zijn toepasselijk ongeacht of het recht van een verdragstaat wordt aangewezen en ongeacht of de nationaliteit of de woonplaats van de echtgenoten die van een verdragstaat is. Ingevolge de hoofdregel van het Verdrag, zoals neergelegd in artikel 4 lid 1, wordt, indien de echtgenoten voor het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Nu tussen partijen vast staat zij hun eerste gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigden is artikel 4 lid 1 niet van toepassing. Het hof begrijpt het standpunt van de man aldus dat hij zijn standpunt, dat Pakistaanse recht van toepassing is, baseert op artikel 4 lid 2 onder 2, sub 3. Daartoe is vooreerst vereist dat partijen ten tijde van de huwelijksvoltrekking de Pakistaanse nationaliteit als gemeenschappelijke nationaliteit hadden. Het hof is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat dit niet het geval is geweest. In de overgelegde huwelijksakte van partijen wordt geen enkele nationaliteit van partijen genoemd. Het hof is op grond van het door de vrouw overgelegde Nederlandse paspoort en de door haar gegeven verklaring ter zitting van oordeel dat er ten deze van uit gegaan dient te worden dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting niet (ook) de Pakistaanse, maar (enkel) de Nederlandse nationaliteit had. Het hof verwerpt derhalve het standpunt van de man, dat de vrouw de Pakistaanse en Britse nationaliteit zou hebben gehad ten tijde van de huwelijkssluiting.
Aldus is naar het oordeel van het hof artikel 4 lid 3 van het verdrag van toepassing en is op het huwelijksvermogensregime het Nederlandse recht van toepassing, nu dit onder de gegeven omstandigheden het nauwst met Nederland is verbonden. Dit oordeel brengt mee, dat, nu een overzicht van (de omvang en de waarde van) de huwelijksgoederengemeenschap ontbreekt, partijen zullen worden verwezen naar de notaris, zoals in het dictum vermeld.
9. Het hof zal vervolgens het verzoek van de man tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud ten laste van de vrouw beoordelen. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van artikel 8 van het Haags Alimentatieverdrag Nederlands recht van toepassing is op dit verzoek van de man.
10. De man stelt dat hij een behoefte heeft aan een bijdrage in zijn levensonderhoud ten laste van de vrouw. De vrouw heeft volgens hem draagkracht. Ter zitting heeft de man aangevoerd, dat hij een bedrag van € 1.000,- tot € 1.100,- per maand verdient.
De vrouw is van mening dat de man in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij geniet een inkomen uit arbeid bij [werkgever]. Voorts heeft de vrouw ter zitting een kaart getoond, waaruit blijkt dat zij thans een studie volgt en zij heeft gesteld dat zij geen draagkracht heeft.
11. Het hof is van oordeel, dat de man niet - mede ter zitting daartoe uitgenodigd - genoegzaam heeft aangetoond, dat hij boven zijn inkomen nog behoefte heeft aan enige alimentatie. Het hof stelt vast dat de man geen behoefteoverzicht heeft overgelegd, noch op andere wijze, anders dan door te stellen dat de vrouw draagkracht heeft, heeft onderbouwd (door middel van het overleggen van bewijsstukken) dat hij niet in staat is volledig in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Op grond daarvan zal het hof het verzoek van de man afwijzen.
12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de gemeenschap van goederen is verdeeld en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man en de vrouw dienen over te gaan tot de verdeling van de gemeenschap van goederen;
benoemt, indien de man en de vrouw zich niet binnen veertien dagen over de keuze van een notaris kunnen verstaan, tot notaris ten overstaan van wier de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden mr. T.J. Mellema-Kranenburg, notaris ter standplaats Rotterdam of diens waarnemer of opvolger;
bepaalt dat de man en de vrouw voor de gekozen of benoemde notaris te dien einde moeten verschijnen op door deze te bepalen tijd en plaats;
benoemt tot onzijdig persoon om de man, indien hij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de verdeling mee te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren:
mr. J.P. Vandervoodt, te Rotterdam;
benoemt tot onzijdig persoon om de vrouw, indien zij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de verdeling mee te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren:
mr. I. Fontijne, te Vlaardingen;
wijst het verzoek van de man om een bijdrage voor zijn levensonderhoud vast te stellen af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, van Nievelt en Husson en bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2009.