Rolnummer: 22-000135-09
Parketnummer: 10-651042-08
Datum uitspraak: 29 september 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboorteplaats] [geboortedag] 1943,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 14 april 2009 en 15 september 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, te weten zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met een tussenpoos of meerdere tussenpozes) (telkens)
- met een (hak)bijl en/of een hamer, in ieder geval met een zwaar en/of hard en/of scherp voorwerp, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in de nek heeft geslagen, en/of - (met kracht) in de buik en/of tegen het (onder)lichaam heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 maart 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, te weten zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, (telkens)
- met een bijl op/tegen het hoofd en/of in de nek heeft geslagen, en
- in de buik heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de navolgende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
* Op 10 maart 2008 heeft de verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] in de tuin van de echtelijke woning te Rotterdam meerdere malen met een bijl op haar hoofd geslagen,1 en haar met kracht in haar buik geschopt.2
* Nadat de verdachte het slachtoffer voor de eerste keer met de bijl op het hoofd had geslagen is hij verschillende keren met de bijl de woning ingelopen om vervolgens opnieuw naar [slachtoffer] toe te gaan en haar opnieuw meerdere malen met een bijl in haar nek en tegen het hoofd te slaan.3-4
* [slachtoffer] is overgebracht naar het ziekenhuis waar meerdere botfragmenten in de hersenen, een breuk van de schedelbasis, zwelling van de hersenen, meerdere bloedingen en een scheur in haar hersenvlies zijn geconstateerd.5
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord.
Hiertoe overweegt het hof het volgende.
De verdachte heeft op 10 maart 2008, nadat hij - naar eigen zeggen - door zijn echtgenote was uitgescholden, een voorhanden zijnde bijl gepakt en heeft zijn echtgenote hiermee vervolgens op haar hoofd geslagen. Vervolgens is de verdachte met de bijl verschillende malen zijn woning ingelopen om telkens weer terug te keren naar zijn echtgenote om opnieuw met de bijl op haar in te slaan.
Uit het feit dat de verdachte, nadat hij jegens zijn echtgenote voor de eerste keer geweld had gebruikt, verschillende keren zijn woning is ingelopen om vervolgens telkens naar haar terug te keren en haar opnieuw met de bijl te slaan, leidt het hof af dat de verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op zijn genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het hof is op grond van voornoemde gang van zaken van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd. Subsidiair – voor het geval het hof niet tot oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging mocht besluiten - vordert de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte zijn door de psychiater D. van der Meer en door de klinisch psycholoog B.W. Roelofs-van Bon op respectievelijk 27 en 29 oktober 2009 rapportages opgemaakt. Beiden concluderen dat de verdachte aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken lijdt, waardoor hij ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. Mede gelet op in een eerdere huwelijkssituatie vertoond gewelddadig gedrag achten zij een grote kans op recidive aanwezig. In hun rapportages adviseren beide deskundigen de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen, omdat gedragsverandering naar hun inschatting slechts mogelijk zal zijn onder grote druk en in een gedwongen setting.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2009 is klinisch psycholoog B.W. Roelofs-van Bon als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat het - gezien de geringe behandelbaarheid van de verdachte - niet evident is dat een behandeling zinvol is.
Voorts is psychiater D. van der Meer ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2009 als deskundige gehoord. Hij komt tot de conclusie dat de verdachte gering behandelbaar is en dat een eventuele behandeling om die reden in het kader van een gedwongen opname zal moeten plaatsvinden.
Door deze verklaringen van de deskundigen, bezien in verband met de eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2009 - inhoudende dat hij niet ziek is en dat hij niet wenst mee te werken aan een eventuele behandeling -, is bij het hof gerede twijfel ontstaan over de behandelbaarheid van de verdachte. In afwijking van het advies van de deskundigen en de (primaire) vordering van de advocaat-generaal zal het hof daarom afzien van het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, en zal het volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn echtgenote meerdere malen met een bijl op haar hoofd en in haar nek geslagen, ook heeft hij haar in de buik geschopt. Bij opname in het ziekenhuis was het slachtoffer in coma en is bij haar zeer ernstig letsel geconstateerd. Het feit dat het slachtoffer niet aan haar verwondingen is overleden is geenszins aan de verdachte te danken.
Door toedoen van de verdachte is het leven van [slachtoffer] op zeer ingrijpende wijze voorgoed in negatieve zin veranderd. Blijkens de medische informatie die het hof ter beschikking staat heeft zij bij haar dagelijkse verzorging aansturing nodig en zal zij door de hersenschade die is ontstaan als gevolg van het handelen van de verdachte nooit meer op normale wijze kunnen praten. Bovendien zal zij door de blijvende littekens op haar gezicht en schedel voor de rest van haar leven dagelijks aan deze schokkende gebeurtenis herinnerd worden.
Door het plegen van dit misdrijf is de rechtsorde in hoge mate geschokt.
Voorts heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte, gelet op zijn proceshouding ter terechtzitting in hoger beroep, geen enkel inzicht toont in de laakbaarheid van zijn handelen. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan. Ten nadele van de verdachte neemt het hof tevens in aanmerking dat het niet de eerste keer is dat verdachte binnen een huwelijksrelatie geweld heeft gebruikt. Hij is eerder veroordeeld voor het verwonden van een eerdere echtgenote, en tevens is hij – blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2008 - eerder veroordeeld voor het plegen van een mishandeling jegens het huidige slachtoffer. Dat alles heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet met de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderde gevangenisstraf kan worden volstaan.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat, mede gelet op bescherming van de maatschappij, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur de enige passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 25.000, -.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 25.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 10.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 10.000,-.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 10.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 10.000,-
(tienduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], van een bedrag van € 10.000,- (tienduizend euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. A.M.P. Gaakeer en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Koers.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 september 2009.
1 De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2009.
2 Het proces-verbaal van verhoor van [getuige A] van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008083272-05, d.d. 10 maart 2008, p. 2, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant A].
3 Het proces-verbaal van verhoor van [getuige A] van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008083272-05, d.d. 10 maart 2008, p. 2, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant A].
4 Het proces-verbaal van verhoor van [getuige B] van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008083272-26, d.d. 10 maart 2008, p. 2, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant B].
5 Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 11 maart 2008, opgemaakt en ondertekend door de arts L.C. Los.