ECLI:NL:GHSGR:2009:BK1590

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.656.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Van den Wildenberg
  • Mos-Verstraten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging omgang tussen vader en zoon in het kader van autisme en geestelijke ontwikkeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 oktober 2009, gaat het om de ontzegging van omgang tussen een vader en zijn zoon, die gediagnosticeerd is met een ernstige ontwikkelingsstoornis in het autistisch spectrum, genaamd MCDD. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Krijger, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M.H. Alkemade, heeft het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming onderschreven, die concludeerde dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de geestelijke ontwikkeling van de kwetsbare jongen.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek ingesteld en in hun rapport aangegeven dat de vader niet over de benodigde vaardigheden beschikt om op een constructieve manier met zijn zoon om te gaan. De vader spreekt voornamelijk vanuit zijn eigen beleving en toont geen begrip voor de specifieke ontwikkelingsproblematiek van zijn zoon. De Raad heeft ook gewezen op de onrust die omgang met de vader zou veroorzaken bij de moeder en de andere kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat de situatie van de zoon sinds de eerdere zitting is verslechterd en dat hij in een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie verblijft. De vader heeft betoogd dat het onderzoek van de Raad onzorgvuldig was, maar het hof heeft geoordeeld dat de nieuwe omstandigheden en de ernst van de autistische stoornis van de zoon maken dat omgang met de vader op dit moment niet mogelijk is. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 oktober 2009
Zaaknummer : 105.011.656.01
Rekestnr. rechtbank : 07-136
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Krijger te Middelburg,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.M.H. Alkemade te ’s-Gravenhage.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 27 augustus 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek in te stellen en het hof daarover te rapporteren en adviseren als omschreven in rechtsoverweging 7 van die beschikking. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 28 december 2008 pro forma.
Nadien is bij het hof op 15 juli 2009 van de zijde van de raad het rapport met advies inzake de (mogelijkheden tot) omgang tussen de vader en [Kind] ingekomen.
Het hof heeft daarop een zitting bepaald.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 1 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen. Aangezien deze stukken eerst na de mondelinge behandeling zijn ingekomen, heeft het hof geen acht geslagen op deze stukken.
Op 9 september 2009 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.P. Kapteijn en namens de Raad voor de Kinderbescherming: de heer H.J. Ramsteijn. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Ter voldoening aan het verzoek van het hof heeft de raad een onderzoek ingesteld. De raad concludeert in het hierboven vermelde rapport dat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke ontwikkeling en voor het geestelijk welbevinden van [Kind]. Hij is een uitermate kwetsbare jongen en de inschatting is dan ook dat contact tussen hem en zijn vader eerder ontwrichtend dan stabiliserend zal zijn voor hem. Daarbij twijfelt de raad of de vader beschikt over de vaardigheden om op een constructieve en verantwoorde manier om te gaan met zijn zoon. De raad stelt dat uit hetgeen door de vader naar voren is gebracht, blijkt dat hij voornamelijk spreekt vanuit zijn eigen beleving, dat hij zich moeilijk kan verplaatsen in de gevoelens van een ander en dat hij er geen blijk van geeft begrip te hebben voor de specifieke ontwikkelingsproblematiek van zijn zoon. De raad is van mening dat de vader kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang met zijn zoon op een wijze die [Kind] niet zal schaden.
De raad wijst voorts op de onrust die bij de moeder en [Kind 2] zal ontstaan door omgang tussen de vader en [Kind], hetgeen zeker zijn weerslag zal hebben op [Kind]. De raad ziet geen mogelijkheden de bezwaren op te heffen, aangezien de ernstige problematiek van [Kind] blijvend is, hetgeen grote eisen stelt aan de omgeving. De vader kan in de ogen van de raad (op dit moment) niet voldoen aan deze eisen.
2. Ter terechtzitting heeft de moeder het hof te kennen gegeven dat zij het standpunt van de raad onderschrijft. Zij heeft tevens aangevoerd dat recentelijk bij [Kind] de diagnose MCDD is gesteld, een ernstige ontwikkelingsstoornis in het autistisch spectrum, welke op latere leeftijd een verhoogd risico op borderline of schizofrenie met zich brengt. Als gevolg van deze stoornis zit [Kind] sinds maart van dit jaar in een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie en slikt hij zware medicijnen. Omdat hij bij deze instelling is uitbehandeld zal hij medio volgend jaar naar een psychiatrische instelling gaan die meer gespecialiseerd is op kinderen met autistische stoornissen. De moeder heeft te kennen gegeven dat zij [Kind] niet in de weg zal staan wanneer hij contact zou willen met zijn vader, maar dat zij dit, gezien de huidige omstandigheden, voorlopig niet ziet gebeuren. De wekelijkse bezoeken van [Kind] aan haar en [Kind 2] zijn al met grote spanningen en problemen gepaard gegaan, terwijl zij voor hem vertrouwde personen zijn. [Kind] reageert slecht op iedere verandering, van welke aard of omvang dan ook.
3. De vader stelt dat het onderzoek van de raad onzorgvuldig en onvolledig is uitgevoerd, aangezien de raad [Kind] zelf niet gesproken heeft maar zijn bevindingen voor een belangrijk deel baseert op de antwoorden die de kinderpsychiater van Ithaka middels een e-mailbericht heeft gegeven op de gestelde vragen. Daarnaast heeft de raad geen uitvoerig psychologisch onderzoek bij de vader verricht ter beantwoording van de vraag of hij de benodigde vaardigheden om met [Kind] om te gaan, in zich heeft. Ten slotte stelt de vader dat de afstand tussen hem en het gezinssysteem van de moeder, niet kleiner zal worden door omgang tussen hem en [Kind], aangezien de vader voor omgang met [Kind] niet bij de moeder thuis zal hoeven komen, nu [Kind] daar niet meer verblijft.
4. Het hof overweegt als volgt. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.
5. Een kind heeft op grond van artikel 1:377a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek recht op omgang met – voor zover hier van belang – zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft naast dit recht op ook de plicht tot omgang met zijn kinderen. Het recht op omgang kan worden ontzegd indien aan één van de in het derde lid van dit artikel genoemde gronden is voldaan.
6. Ter terechtzitting is gebleken dat de omstandigheden waarin het gezin van de moeder en [Kind] verkeert sinds de mondelinge behandeling van deze zaak op 30 juli 2008 drastisch zijn gewijzigd. Destijds woonde [Kind] nog bij zijn moeder thuis. [Kind] verblijft echter sinds 23 maart 2009 in een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie, alwaar recent bij hem de diagnose MCDD is gesteld, een ernstige – aangeboren en kindeigen –ontwikkelingsstoornis in het autistisch spectrum. Terugkeer naar huis ligt niet in de lijn der verwachting. De moeder heeft ter zitting gesteld dat [Kind] slecht reageert op iedere verandering, van welke aard of omvang dan ook, waardoor de wekelijkse bezoekweekenden bij de moeder met grote spanningen en problemen gepaard gaan. De vader heeft desgevraagd ter terechtzitting naar aanleiding van deze recente ontwikkelingen erkend dat er speciale kwaliteiten nodig zijn om contact te kunnen hebben met [Kind] en dat hij thans die kwaliteiten niet in zich heeft, doch zich, zo mogelijk onder leiding van een deskundige die bij [Kind] betrokken is, eigen zal gaan maken. Gelet op de inhoud van het rapport van de raad en de ter terechtzitting gebleken – niet betwiste – nieuwe omstandigheden waarin [Kind] verkeert, alsmede de aard en de ernst van zijn autistische stoornis, is het hof van oordeel dat de vader thans kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang met [Kind]. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook, met verbetering van gronden, bekrachtigen.
7. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van den Wildenberg en Mos-Verstraten, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2009.