GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 oktober 2009
Zaaknummer : 200.027.052.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-7715
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.N.J.B. van Osch, te Tilburg,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.G. Galama, te Eemnes.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 23 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschik¬king van
24 november 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 11 mei 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 21 april 2009 en 29 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld, tegelijk met de zaak met zaaknummer 200.027.078.01. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de advocaat van de vrouw. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Bij beschikking van 24 juni 2009 heeft het hof in de zaak met zaaknummer 200.027.078.01 de beschikking van 24 november 2008 – betreffende de tussen partijen uitgesproken echtscheiding – bekrachtigd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
bepaald, dat de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren en bedrag van € 7.500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Deze beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
bepaald dat de vrouw, ter zake van een door de man aan haar verstrekte lening, aan de man zal betalen een bedrag van € 30.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaande 20 december 2007.
Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de man de vrouw te veroordelen tot terbeschikkingstelling aan de man van de kentekenbewijzen van de Mercedes [X] en van de BMW [Y] en veroordeling van de vrouw tot verlening van haar medewerking aan het overschrijven van deze kentekenbewijzen op naam van de man onder afgifte door de vrouw van de sleutels van de beide auto’s aan de man, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de uitkering tot levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw, de terugvordering door de man van de auto’s Mercedes [X] en van de BMW [Y], alsmede de terugbetaling door de vrouw van de lening van € 30.000,-.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
I. de man geen onderhoudsbijdrage aan de vrouw verschuldigd zal zijn, nu de vrouw in haar eigen onderhoud kan voorzien;
II. subsidiair, de man als onderhoudsbijdrage aan de vrouw verschuldigd zal zijn
€ 1.500,- per maand, dan wel meer subsidiair € 3.700,- per maand, dan wel een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
III. de vrouw te veroordelen om de personenwagens Mercedes en BMW, met de hierboven opgegeven kentekens af te geven aan de man, onder gelijktijdige afgifte en overschrijving van de kentekenbewijzen op zijn naam, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft na betekening aan de veroordeling te voldoen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof in het incidenteel appel te bepalen:
- dat de vrouw niet zal zijn gehouden om aan de man € 30.000,- uit hoofde van een geldlening aan de man terug te betalen, althans de man zijn verzoek dienaangaande alsnog te ontzeggen;
- en voor het overige de bestreden beschikking geheel in stand te laten;
- een en ander uitsluitend voor het geval het hof mocht oordelen dat het hoger beroep van de vrouw tegen deze beschikking, aanhangig onder zaaknummer 200.027.078/01, dient te worden afgewezen.
4. De man heeft zich ter terechtzitting verzet tegen het incidenteel appel van de vrouw.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5. In de eerste grief klaagt de man dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de vrouw heeft vastgesteld op € 7.500,- bruto per maand. De man stelt zich op het – in hoger beroep
gewijzigde – standpunt dat de behoefte van de vrouw primair € 1.500,- bruto per maand bedraagt en subsidiair € 3.700,- bruto per maand. Voorts klaagt de man dat de rechtbank ten onrechte niet in haar overwegingen heeft betrokken dat de vrouw in staat moet zijn, althans gedeeltelijk, in haar eigen behoefte te voorzien.
6. Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat partijen ten tijde van het huwelijk in een zekere welstand hebben geleefd. De man betaalde alle kosten voor de vrouw, waarnaast de vrouw van de man een persoonlijke toelage kreeg van € 2.000,- netto in de maand.
Nu de vrouw, gelet op de zeer korte duur van het huwelijk, de door haar gestelde behoefte niet geheel op de welstand ten tijde van het huwelijk kan doen steunen, en daarnaast bepaalde uitgaven door de vrouw gedaan niet als onderdeel van een jaarlijks terugkerende behoefte kunnen worden aangemerkt, zal het hof de bruto behoefte van de vrouw in redelijkheid vaststellen op € 5.000,- per maand. Daarbij wordt geen rekening gehouden met het door de vrouw gestelde netto inkomen van ƒ 5.000,- per maand dat zij voorafgaand aan het huwelijk zou hebben verdiend, nu dit door de vrouw in het geheel niet aannemelijk is gemaakt.
Het hof is van oordeel dat de vrouw, binnen een jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, geacht moet worden deels in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, en wel met een bedrag van bruto € 2.000,-. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij daartoe niet in staat zou zijn.
7. In de tweede grief klaagt de man dat de rechtbank ten onrechte de door hem overgelegde draagkrachtberekeningen terzijde heeft geschoven. De man betoogt dat in de draagkrachtberekeningen zowel het fictieve als werkelijke rendement op het vermogen volledig is meegenomen.
8. Het hof is van oordeel dat de man, gelet op het inkomen dat hij verdient en het vermogen dat hij bezit, in staat moet worden geacht in de hiervoor vastgestelde behoefte van de vrouw te kunnen voorzien. Het hof zal geen rekening houden met een eventuele achteruitgang in het vermogen van de man, nu de man ook in hoger beroep op geen enkele wijze heeft aangetoond in hoeverre zijn vermogen is verminderd en hoe groot de omvang van zijn vermogen thans is.
Mercedes [X] en van de BMW [Y]
9. In de derde grief klaagt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering tot teruggave van de Mercedes [X] en van de BMW [Y] heeft afgewezen. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank onvoldoende consequenties heeft verbonden aan de leugenachtige verklaring van de vrouw dat de BMW een verjaardagscadeau was. Voorts betoogt de man dat de auto’s op naam van de vrouw zijn gesteld zonder zijn toestemming. Volgens de man, zoals nader toegelicht ter mondelinge behandeling in dit hoger beroep, betrof de BMW een cadeau aan zichzelf na een belastingteruggave in combinatie met het gegeven dat hij zijn rijbewijs had terug gekregen.
10. Ter terechtzitting in hoger beroep is vast komen te staan dat de man de Mercedes reeds in zijn bezit heeft. De man heeft zijn verzoek in eerste aanleg ten aanzien van de Mercedes in hoger beroep dan ook gewijzigd, in die zin dat de man niet meer om afgifte van de sleutel van de Mercedes verzoekt.
Het hof acht de stelling van de man dat de Mercedes een gezinsauto betreft en mitsdien bestemd was voor het gezin aannemelijk. Het hof is dan ook van oordeel dat het kentekenbewijs van de Mercedes [X] aan de man ter beschikking dient te worden gesteld en dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan het overschrijven van dit kentekenbewijs op de naam van de man. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw genoemde medewerking inderdaad zal verlenen en ziet daarom geen aanleiding om een dwangsom aan de vrouw op te leggen.
Voorts is het hof van oordeel dat het verzoek van de man tot terbeschikkingstelling aan hem van de BMW [Y] en veroordeling van de vrouw tot verlening van haar medewerking aan het overschrijven van het kentekenbewijs van de BMW op naam van de man onder afgifte van de sleutel van de BMW dient te worden afgewezen. De man was er van op de hoogte dat de BMW op naam van de vrouw stond en heeft nagelaten dit te wijzigen. Dit dient voor zijn rekening en risico te komen. Het hof hecht geen waarde aan de door de man in hoger beroep overgelegde verklaringen met betrekking tot de BMW, nu dit verklaringen van horen zeggen betreffen en mitsdien niet door eigen waarneming tot stand zijn gekomen.
11. De vrouw stelt zich in haar incidenteel appel op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de betaling van € 30.000,- aan de vrouw een lening betrof en dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling van dit bedrag aan de man. Volgens de vrouw was sprake van een schenking ter compensatie van het verlies van haar baan, welke baan zich niet verenigde met de sociale positie van de man.
12. Het hof is van oordeel dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling van de € 30.000,- aan de man. De man heeft een bankafschrift overgelegd waarop de betaling aan de vrouw van de € 30.000,- is aangemerkt als een lening. Niet is gebleken dat sprake is geweest van een schenking. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPAAL EN HET INCIDENTEEL HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschik¬ken¬de:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 5.000,- bruto per maand, en met ingang van de datum waarop de termijn van één jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is verstreken op € 3.000,- bruto per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
veroordeelt de vrouw tot terbeschikkingstelling aan de man van het kentekenbewijs van de Mercedes [X] en tot het verlenen van haar medewerking aan het overschrijven van dit kentekenbewijs op naam van de man;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2009.