ECLI:NL:GHSGR:2009:BK1690

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.014.579-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenhoofdig gezag na echtscheiding en de opvoedingssituatie van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige na een echtscheiding. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht de eerdere beschikking van de kantonrechter te vernietigen, waarin de vader eenhoofdig gezag over de minderjarige was toegewezen. De moeder stelde dat de opvoedingssituatie bij haar niet onaanvaardbaar was en dat zij hulp nodig had, maar betwistte de onterechtheid van de beslissing van de kantonrechter. De vader, verweerder in hoger beroep, voerde aan dat het in het belang van de minderjarige was dat hij het gezag alleen zou uitoefenen, gezien de positieve ontwikkeling van de minderjarige sinds zijn verblijf bij de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedingssituatie bij de moeder problematisch was, met een pedagogisch niet verantwoorde situatie die leidde tot de uithuisplaatsing van de minderjarige. De moeder had eerder aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor de opvoeding haar te veel was geworden, wat leidde tot de plaatsing van de minderjarige in een pleeggezin. De vader bood een stabiele en veilige omgeving voor de minderjarige, die zich positief ontwikkelde sinds zijn plaatsing bij de vader. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was dat de vader het eenhoofdig gezag behield, en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kantonrechter.

De uitspraak benadrukt het belang van de opvoedingssituatie en de stabiliteit voor de ontwikkeling van de minderjarige, evenals de rol van de ouders in het bieden van een veilige omgeving. Het hof heeft ook rekening gehouden met de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante wetgeving en het belang van het kind, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 september 2009
Zaaknummer : 200.014.579/01
Rekestnr. rechtbank : EJ VERZ 06-83433
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G. Cantarella te ’s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.K.P.K. El Fadili te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 11 september 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 juni 2008 van de kantonrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, locatie Delft.
De vader heeft op 19 december 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 5 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 9 juli 2009 en 10 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag (hierna: de raad) heeft het hof bij brief van 11 juni 2009 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 29 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is namens de raad de heer J. Ekkels verschenen en namens Stichting Bureau Jeugdzorg (hierna: Jeugdzorg) de gezinsvoogd, mevrouw W. Koek. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de kantonrechter - uitvoerbaar bij voorraad - het gezag over na te noemen minderjarige gewijzigd in die zin dat de vader eenhoofdig is belast met het ouderlijk gezag.
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van [naam], geboren [in 2002] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige. De minderjarige verblijft sinds april 2008 bij de vader.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn inleidende verzoek tot wijziging van het gezag over de minderjarige niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bekrachtigen en het beroep van de moeder af te wijzen.
4. De moeder stelt zich in haar eerste en enige grief op het standpunt dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd en dat voorts in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. De kantonrechter heeft, zo betoogt de moeder, ten onrechte de vader eenhoofdig belast met het ouderlijk gezag en heeft daarbij ten onrechte zijn beslissing gebaseerd op het rapport van de raad d.d. 20 mei 2008 dat volgens de moeder op onjuiste wijze tot stand is gekomen. De moeder erkent dat zij wellicht hulp nodig heeft in de thuissituatie, maar bestrijdt dat er bij haar thuis sprake is van een onaanvaardbare opvoedingssituatie voor de minderjarige.
5. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist. Hij betoogt onder meer dat het in het belang van de minderjarige is dat hij eenhoofdig is belast met het ouderlijk gezag. De vader stelt dat de minderjarige gebaat is bij een stabiele gezinssituatie en hij is van mening dat de afgelopen tijd gebleken is dat de huidige gezinssituatie van de minderjarige dient te worden bestendigd, zonder interventies van de moeder.
6. Namens de raad is ter zitting, onder verwijzing naar het raadsrapport van 20 mei 2008, verklaard dat het in de gegeven situatie in het belang van de minderjarige is dat de vader eenhoofdig wordt belast met het ouderlijk gezag, maar dat het van wezenlijk belang is voor de minderjarige dat hij op neutrale wijze zijn relatie met de moeder kan voortzetten.
7. Namens Jeugdzorg is ter zitting verklaard dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige niet zal worden verlengd omdat de minderjarige zich momenteel goed ontwikkelt. Jeugdzorg zal geen ondersteuning bieden in het contact tussen de minderjarige en de moeder.
8. Het hof overweegt als volgt.
Hoor en wederhoor
9. Indien en voorzover er van uit moet worden gegaan dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor dan is dit gebrek in hoger beroep hersteld, nu de moeder in hoger beroep alsnog voldoende heeft kunnen reageren op het door de raad opgestelde rapport van 20 mei 2008.
Het gezag
10. Op 28 februari 2009 is het wetsvoorstel ‘Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag’ in werking getreden (Stb. 2009, nr. 410). Aangezien hierin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking. Uit artikel 1:253c, eerste lid, BW (nieuw) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter kan verzoeken hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Uit het derde lid van voornoemd artikel blijkt dat bij de beoordeling van dit verzoek het belang van het kind de maatstaf is. Het hof dient - in dit licht - de mogelijkheden die ieder van de ouders aan de minderjarige biedt of kan bieden af te wegen en aan de hand daarvan te beoordelen aan wie van de ouders het gezag het beste kan worden opgedragen, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de mogelijke nadelen die voor de minderjarige verbonden kunnen zijn aan het enkele feit van een verandering van het ouderlijk gezag en een daarmee verband houdende wijziging van de verzorgingssituatie.
11. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er in het gezin van de moeder al lange tijd sprake is van een pedagogisch niet verantwoorde opvoedingssituatie. Middels de uitgevoerde observatiediagnostiek van Jeugdformaat (d.d. 9 mei 2007) is vastgesteld dat de problemen van de minderjarige (achterstand op sociaal-emotioneel gebied, kenmerken van een hechtingsprobleem en seksueel overschrijdend gedrag) hun oorsprong vinden in de thuissituatie bij de moeder. De moeder heeft de raad in juni 2006 te kennen gegeven dat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kinderen haar op dat moment teveel was geworden. Hierop is de minderjarige in juli 2006 uit huis geplaatst in een pleeggezin. In de daarop volgende periode is de houding van de moeder onvoorspelbaar en daarmee in het kader van een veilig opvoedingsperspectief onbetrouwbaar gebleken. Zo volgt uit de rapportages van Jeugdzorg en de raad, en is voorts onweersproken gebleven, dat de moeder in juni 2007 onverwacht en onaangekondigd bij de pleegmoeder in de tuin stond omdat zij de minderjarige wilde zien, dat de moeder de minderjarige tijdens een begeleid bezoek in juli 2007 aan het toezicht heeft onttrokken en heeft meegenomen naar België en dat de pleegmoeder in augustus 2007 middels sms-berichten meermalen lastig is gevallen door de moeder. Deze voorvallen hebben ertoe geleid dat de pleegzorgplaatsing is beëindigd. In april 2008 is de minderjarige bij de vader gaan wonen.
Sinds de minderjarige uit huis is geplaatst ontwikkelt hij zich positief en heeft hij de door Jeugdformaat geconstateerde ontwikkelingsachterstanden grotendeels ingehaald. Deze positieve ontwikkelingsgang heeft zich doorgezet nadat de minderjarige bij de vader is geplaatst. Het hof stelt vast dat de vader de mogelijkheden heeft om de minderjarige de verzorgingssituatie te bieden die hij nodig heeft en dat het voor de minderjarige van belang is dat deze verzorgingssituatie in stand blijft. Het hof houdt daarbij rekening met het feit dat, zoals blijkt uit het beroepschrift, niet uitgesloten is dat de moeder, bij toewijzing van haar verzoek, ernaar zal streven dat de minderjarige weer bij haar komt wonen, hetgeen de thans op gang gekomen positieve ontwikkeling in het gezin van de vader zal kunnen verstoren. Het hof neemt voorts in aanmerking dat er op dit moment geen communicatie is tussen de vader en de moeder en evenmin tussen de minderjarige en de moeder. Het is niet te verwachten dat hierin op korte termijn verandering komt. De vader heeft ter zitting toegezegd open te staan voor contact tussen de minderjarige en de moeder zodra de behandeling van de minderjarige daartoe ruimte biedt.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de vader terecht is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven, Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2009.