GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 september 2009
Zaaknummer : 200.026.748.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-1699 / 07-2040
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. van den Ende te Rotterdam,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Veken te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 november 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 25 februari 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 4 mei 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 2 april 2009 en 22 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 26 februari 2009 en 23 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de advocaat van de vader. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De moeder en de raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover tussen partijen in geschil, bepaald - uitvoerbaar bij voorraad - dat de kosten van het deskundigenbericht, begroot op € 1.150,-, door de vader dienen te worden voldaan. Voorts is het verzoek van de moeder om een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarige ten laste van de vader afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is wie de kosten van het DNA-onderzoek dient te voldoen, alsmede de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie):
[de minderjarige ], geboren op [1996] te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige.
2. De vader verzoekt zijn beroep - om de moeder te veroordelen in de kosten van het deskundigenbericht - gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen, althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de moeder de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten laste van de vader ten behoeve van de minderjarige heeft afgewezen, en, opnieuw rechtdoende:
- Primair het verzoek van de moeder aan de rechtbank tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage alsnog toe te wijzen;
- Subsidiair te bepalen bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de vader aan de moeder ten behoeve van de minderjarige een onderhoudsbijdrage dient te voldoen met ingang van 1 juli 2009, althans een andere datum na indiening van dit beroepschrift welke datum het hof in goede justitie geraden acht, van € 135,- per maand, althans een bedrag welke het hof in goede justitie geraden acht, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarige kan of zal worden verleend, welke onderhoudsbijdrage jaarlijks met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar wordt gewijzigd ingevolge de wettelijke vastgestelde indexering.
4. De vader bestrijdt het incidenteel appel van de moeder en verzoekt de moeder in haar incidenteel beroep, tevens wijziging verzoek, niet-ontvankelijk te verklaren, althans ongegrond te verklaren, kosten rechtens.
Behoefte
5. De moeder stelt dat de kosten ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige € 483,- per maand bedragen. Hoewel het inkomen van de moeder op bijstandsniveau ligt, ligt de behoefte van de minderjarige hoger dan geïndiceerd conform de Nibud-normen. De reden hiervoor is dat extra kosten dienen te worden gemaakt ter ontplooiing van de bijzondere muzikale activiteiten van de minderjarige nu zij op een zeer hoog niveau viool speelt. De moeder heeft, gelet op haar beperkte inkomen, dat wordt aangevuld met een bijstandsuitkering, onvoldoende draagkracht om in de behoefte van de minderjarige te voorzien. De vader betwist de behoefte van de minderjarige nu partijen altijd op of rond het bijstandsniveau hebben geleefd.
6. Het hof overweegt als volgt. In beginsel dienen de kosten van kinderen te worden vastgesteld aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen. Nu de minderjarige nimmer in gezinsverband met de ouders heeft samengeleefd, leidt dat ertoe dat de behoefte dient te worden wordt vastgesteld aan de hand van het gemiddelde netto besteedbaar inkomen van beide ouders tezamen. Wanneer echter sprake is van bijzondere kosten die niet zijn verdisconteerd in de algemene kosten van de kinderen en die eveneens niet kunnen worden gecompenseerd met andere uitgavenposten kan een correctie worden toegepast op de ten behoeve van de minderjarige vast te stellen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Door de moeder is gemotiveerd gesteld dat de minderjarige op een hoog niveau viool speelt en zijn de kosten die hiermee gepaard gaan gemotiveerd onderbouwd in een behoefteoverzicht. Nu door de vader de bijzondere kosten ten behoeve van de minderjarige niet (specifiek) zijn betwist zal het hof deze kosten in aanmerking nemen en de behoefte van de minderjarige naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 483,- per maand.
Draagkracht
7. De moeder stelt dat de vader voldoende draagkracht heeft om de verzochte kinderalimentatie te betalen. De vader heeft een klussenbedrijf en uit de jaarrekeningen van 2005, 2006 en 2007 blijkt dat de vader gemiddeld € 1.551,- per maand netto heeft onttrokken aan de onderneming. Wanneer de toepasselijke bijstandsnorm en zijn vaste lasten hierop in mindering worden gebracht, leidt dit tot een vrije draagkrachtruimte € 396,- per maand. De vader moet echter in staat worden geacht een nog hoger bedrag aan winst te genereren, aldus de moeder. Met een 24-urige werkweek zou de vader in staat moeten zijn een minimale jaaromzet van € 49.000,- te behalen. Wanneer aldus wordt uitgegaan van de door de vader in eerste aanleg gestelde 35-urige werkweek dient de omzet op een nog hoger bedrag te worden vastgesteld. Indien de vader momenteel werkelijk geen draagkracht heeft, dan stelt de moeder, dat de vader zijn bedrijfsvoering zodanig dient in te richten zodat hij na een korte aanloopperiode wel voldoende draagkracht heeft om een kinderalimentatie van tenminste € 135,- per maand te betalen.
8. De vader stelt dat hij geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De vader heeft een eigen onderneming, maar zijn inkomen ligt al jaren rond bijstandsniveau. De stelling van de moeder dat sprake is van privéonttrekkingen met een gemiddelde van € 1.551,- per maand netto is dan ook niet juist. Ook de stelling van de moeder dat de vader een omzet van € 49.000,- per jaar of zelfs meer zou kunnen behalen is niet realistisch. Hoewel de vader 35 uur per week werkt, is hij veel tijd kwijt met zaken als acquisitie en reistijd. Hierdoor zijn niet alle 35 uren declarabel. Het is niet mogelijk een hogere winst te genereren teneinde zijn draagkracht te vergroten, aldus de vader.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit de jaarstukken van de vader blijkt over 2007 een omzet van € 32.452,- met een netto resultaat van € 3.279,-. Uit de aangifte IB 2007 blijkt een negatief belastbaar inkomen van € 1.927. Uit de door de vader overgelegde - en door een registeraccountant opgestelde - jaarstukken blijkt niet van de door de moeder gestelde privéonttrekkingen van € 1.551,- per maand. Nu deze onttrekkingen door de vader gemotiveerd en onderbouwd met verificatoire stukken zijn betwist en de moeder haar stelling hieromtrent op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zal het hof hieraan voorbijgaan en de draagkracht van de vader beoordelen aan de hand van de door de vader overgelegde stukken. Gelet echter op het negatieve inkomen van de vader komt het hof niet toe aan het berekenen van zijn draagkracht nu dit zonder meer tot een negatieve draagkracht zal leiden. De vader heeft derhalve geen draagkracht om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en het verzoek van de moeder daartoe zal dan ook worden afgewezen.
Kosten DNA-onderzoek
10. De vader stelt dat hij ten onrechte is veroordeeld in de kosten van het DNA-onderzoek. Ten tijde van de zwangerschap van de moeder is de relatie van partijen verbroken en heeft de moeder wisselende signalen afgegeven over zijn verwekkerschap. Hierdoor was het voor de vader niet duidelijk of hij al dan niet de verwekker van de minderjarige was. De vader heeft nimmer contact gehad met de minderjarige en hij is ook door de moeder nimmer over haar geïnformeerd. Deze houding van de moeder en de twijfels, die dit bij de vader opriep, hebben een DNA-onderzoek noodzakelijk gemaakt, waardoor het op de weg van de moeder ligt de kosten van het onderzoek te dragen.
11. De moeder stelt dat zij ten tijde van de zwangerschap en ook daarna altijd duidelijk is geweest over het feit dat de vader de verwekker is van de minderjarige en dat zij graag had gezien dat invulling werd gegeven aan de vader-dochter relatie. De vader heeft echter dit initiatief nimmer genomen. Niet eerder dan bij het indienen van zijn verweerschrift in eerste aanleg is door de vader de twijfel geuit of hij de verwekker van de minderjarige was. Het is aldus de vader zelf geweest die aanleiding heeft gegeven een DNA-onderzoek te laten uitvoeren, op grond waarvan de vader dan ook gehouden is de kosten van dit deskundigenbericht te dragen.
12. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof zijn de door de vader aangevoerde gronden met betrekking tot de onzekerheid of hij de verwekker van de minderjarige was, onvoldoende gemotiveerd. De moeder daarentegen, heeft naar het oordeel van het hof, deze stelling van de vader gemotiveerd betwist op grond waarvan het hof het niet aannemelijk acht dat de vader onbekend was met het feit dat hij naar grote mate van waarschijnlijkheid de verwekker van de minderjarige was. Nu de door de vader ingenomen standpunten aanleiding hebben gegeven het DNA-onderzoek uit te voeren, dient de vader de kosten voor dit onderzoek te dragen. Het enkele feit dat de vader, naar hij stelt, geen draagkracht heeft, maakt dit niet anders.
13. Het vorenoverwogene brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Nievelt en Savelbergh, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2009.