ECLI:NL:GHSGR:2009:BK1700

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.166.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bouritius
  • A. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de alimentatieverplichtingen van de man ten opzichte van de vrouw en de minderjarige kinderen. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek ingediend tot wijziging van de partneralimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld op Hfl. 130,- per maand. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om een verhoging van de partneralimentatie naar € 500,- per maand, wat door de rechtbank werd toegewezen. De man stelde dat hij onvoldoende draagkracht had om deze alimentatie te betalen, en dat zijn nieuwe echtgenote niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de man een jaarinkomen van € 31.965,- had, maar dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat zijn inkomen uit zijn band lager was dan door de rechtbank was aangenomen. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 500,- per maand, maar heeft ook rekening gehouden met de draagkracht van de man. Uiteindelijk heeft het hof de partneralimentatie verlaagd naar € 234,- per maand, met ingang van 1 oktober 2008, en de bestreden beschikking van de rechtbank in zoverre vernietigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 oktober 2009
Zaaknummer : 200.023.166.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-485
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.C. Mourits te Reeuwijk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 december 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 oktober 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 28 mei 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 25 juni 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 27 mei 2009 en op 20 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, vergezeld van hun raadslieden. Allen hebben het woord gevoerd, de raadsman van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - met wijziging van de onderling tussen partijen getroffen regeling en de beschikkingen van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juli 2001 -, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover voor het hof van belang, bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2008 aan de vrouw ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen zal betalen een bedrag van € 200,- per maand per kind en tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) en de ingangsdatum daarvan alsmede de ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderalimentatie):
[de minderjarige sub 1], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats];
[de minderjarige sub 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna: de minderjarigen.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door hem verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op nihil.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het appel van de man af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de ingangsdatum van de wijziging van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en van de wijziging van de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat deze nieuwe bedragen zullen gelden met ingang van 1 januari 2008, althans tegen enige in goede justitie te bepalen datum gelegen voor 1 oktober 2008, kosten rechtens.
4. De man verzet zich tegen het verzoek in incidenteel appel van de vrouw en verzoekt de door de vrouw aangevoerde grieven af te wijzen.
ONTVANKELIJKHEID
5. De vrouw heeft in eerste aanleg een verzoek gedaan tot wijziging van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud op grond van een wijziging van omstandigheden. Gelet op de bestreden beschikking heeft de rechtbank kennelijk geoordeeld dat sprake was van een wijziging van omstandigheden en de man in zijn verzoek ontvangen. Nu daartegen door geen van partijen een grief is gericht, zal het hof de in eerste aanleg gestelde wijziging van omstandigheden als vaststaand aannemen en beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beschikking van 18 juli 2001 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, ingevolge welke de man met ingang van 1 juni 2001 een partneralimentatie van Hfl. 130,- per maand bruto verschuldigd was, niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
BEHOEFTE
6. Tegen de vaststelling van de rechtbank dat de behoefte van de vrouw € 500,- per maand bedraagt, is niet gegriefd zodat ook het hof daarvan uitgaat.
DRAAGKRACHT
7. De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft de door de rechtbank opgelegde partneralimentatie van € 500,- per maand te betalen, hetgeen door de vrouw wordt betwist.
Inkomen
8. De man stelt dat zijn jaarinkomen over 2008 € 31.965,- bedraagt. Ten aanzien van de inkomsten uit zijn band ‘[naam]’ stelt de man dat de rechtbank bij het bepalen van zijn draagkracht ten onrechte is uitgegaan van een aanvullend inkomen van € 200,- per maand netto. Het inkomen uit de band is lager. Zo heeft de man over de periode van 1 januari 2009 tot 18 april 2009 slechts een bedrag van € 622,- ontvangen en heeft hij met ingang van 18 april 2009 in het geheel geen inkomsten uit de band meer ontvangen aangezien hij in verband met de ziekte van Crohn waaraan hij lijdt niet meer heeft kunnen spelen.
9. De vrouw betwist het door de man gestelde jaarinkomen van € 31.965,- niet. Wel stelt de vrouw dat ten aanzien van de inkomsten uit de band, bij gebrek aan verificatoire bescheiden, uit dient te worden gegaan van een bedrag van € 200,- per maand netto.
10. Het hof overweegt als volgt. Nu tussen partijen als onbestreden vast staat dat het inkomen van de man uit dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam] over 2008 € 31.965,- bedraagt, zal het hof daarvan uitgaan. Ten aanzien van de inkomsten uit de band ‘[naam]’ stelt het hof vast dat door de man is verzuimd deugdelijk gemotiveerd inzicht hierin te geven, terwijl het op de weg van de man had gelegen zijn aangifte Inkomstenbelasting 2008 en een jaaropgave van het impressariaat van de band over te leggen. Nu de man dit heeft nagelaten, zal het hof uitgaan van een netto inkomen van € 200,- per maand, hetgeen het hof gelet op de speellijst van de band en het door de man verstrekte inkomensoverzicht een redelijke inschatting van de inkomsten acht. Hoewel het hof niet in twijfel trekt dat de man lijdt aan de ziekte van Crohn, heeft de man naar het oordeel van het hof tegen de achtergrond van de betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg daarvan niet of in mindere mate inkomsten uit de band zal genereren.
11. Tot slot zal het hof bij het berekenen van de draagkracht van de man uitgaan van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Lasten
12. De man stelt dat bij het berekenen van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat zijn nieuwe echtgenote met ingang van 2008 niet langer in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De echtgenote van de man heeft in 2008 een eigen onderneming opgezet, maar genereerde onvoldoende inkomsten om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Met ingang van 1 juli 2009 heeft zijn echtgenote haar onderneming gestaakt en met ingang van 1 september 2009 zal zijn echtgenote samen met haar minderjarige dochter naar Suriname verhuizen. Bij het berekenen van de draagkracht van de man dient aldus rekening te worden gehouden met de WWB-norm voor gehuwden alsmede met de volledige woonlasten en de ziektekostenpremie van de echtgenote van de man. Door geen rekening te houden met deze lasten en door het toekennen van een fictief inkomen aan de echtgenote van de man prevaleert, aldus de man, ten onrechte de partneralimentatie boven de keuze van de nieuwe echtgenote om een eigen onderneming op te zetten.
13. De vrouw stelt dat de keuze van de echtgenote van de man om vrijwillig haar dienstverband te beëindigen en een eigen onderneming op te starten niet mag worden afgewenteld op de minderjarigen en de vrouw. Voorts betwist de vrouw het vertrek naar Suriname. Bij het berekenen van de draagkracht dient aldus rekening te worden gehouden met de WWB-norm voor een alleenstaande en de helft van de woonlasten. Met de ziektekostenpremie van de echtgenote van de man dient geen rekening te worden gehouden, aldus de vrouw.
14. Het hof overweegt als volgt. Uit het door de man overgelegde Overzicht winst en verliesrekening van het bedrijf van zijn echtgenote volgt dat in het eerste halfjaar van 2009 maandelijks een bruto-winst per maand is gemaakt van gemiddeld € 3.403,-. Gedurende die periode was zijn echtgenote derhalve ruimschoots in staat in eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft evenwel nagelaten bescheiden over te leggen over het bedrijf van zijn echtgenote over 2008. Dat komt voor zijn rekening en risico. Gezien de in 2009 gemaakte winst gaat het hof er van uit dat de echtgenote ook in 2008 (gemiddeld genomen) in staat is geweest in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Niet in geschil is dat de echtgenote van de man haar onderneming met ingang van 1 juli 2009 heeft gestaakt. De man heeft voorts gesteld dat zij met ingang van 1 september 2009 samen met haar minderjarige dochter naar Suriname zal verhuizen omdat het onderwijs daar beter is dan in Nederland en dat zij in Suriname niet zelf in haar levensonderhoud kan voorzien. Nu de man de noodzaak van het staken van de onderneming per 1 juli 2009 niet heeft aangetoond, wat zeker gezien het goedlopende karakter daarvan en het gestelde omtrent het vertrek van zijn echtgenote naar Suriname met ingang van 1 september 2009, hetwelk, zo al juist, op een vrijwillige keuze van de man en zijn echtgenote berust, wel voor de hand had gelegen, en de man ook de (ten tijde van de zitting) toekomstige omstandigheid dat en om welke reden zijn echtgenote Suriname zal verhuizen en dat zij daar niet zelf in haar levensonderhoud kan voorzien onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, heeft de man onvoldoende onderbouwd dat een en ander een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW is. Het hof gaat ervan uit dat dit niet het geval is en gaat er derhalve ook voor de periode na 1 juli 2009 van uit dat de echtgenote zelf in haar levensonderhoud voorziet althans kan voorzien. Dit brengt mee dat het hof in het kader van de draagkracht van de man voor de periode na 1 juli 2009 voorbij zal gaan aan de gestelde lastentoename aan de zijde van de man als gevolg van de inkomensvermindering van zijn echtgenote en rekening zal houden met de WWB-norm voor een alleenstaande alsmede met de helft van de woonlasten. De ziektekostenverzekering van de echtgenote van de man zal het hof om dezelfde reden niet in de draagkrachtberekening betrekken.
15. Het hof zal verder rekening houden met de volgende door de vrouw niet dan wel onvoldoende bestreden maandlasten:
- De helft van de maandelijks verschuldigde rente ten behoeve van de hypothecaire lening ten bedrage van € 959,- per maand, hetgeen neerkomt op € 480,- per maand;
- De helft van de premie levensverzekering van € 99,- per maand, hetgeen neerkomt op € 50,- per maand;
- De helft van de premie hypotheeklasten bescherming van € 15,- per maand, hetgeen neerkomt op € 8,- per maand;
- De helft van het forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand, hetgeen neerkomt op € 48,- per maand;
- De helft van het eigenwoningforfait van € 1.265,-, hetgeen neerkomt op € 632,- per jaar;
- Een maandelijkse premie ziektekostenverzekering van € 137,- te vermeerderen met de inkomensafhankelijke ZVW-bijdrage en een eigen risico van € 13,- en verminderd met de gemiddelde nominale premie, welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de vader toepasselijke bijstandsnorm;
- De maandelijks te betalen rente ten behoeve van een schuld aan de ouders van de man van € 37,18;
- Een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen van (per 1 januari 2009) € 416,- per maand.
16. Uit het bovenstaande volgt dat de man een beschikbare draagkrachtruimte heeft van € 136,- per maand te vermeerderen met een fiscaal voordeel van € 98,-, hetgeen neerkomt op een partneralimentatie van € 234,- per maand.
17. Uit het vorenoverwogene volgt dat de draagkracht van de man vanaf de in rechtsoverweging 19 vast te stellen ingangsdatum van 1 oktober 2008 een partneralimentatie voor de vrouw toelaat van € 234,- per maand.
INGANGSDATUM
18. De vrouw stelt dat door de rechtbank de ingangsdatum ten onrechte is vastgesteld op de datum van de bestreden beschikking, te weten 1 oktober 2008. De man stelt daarentegen dat de ingangsdatum terecht is bepaald op de datum van de bestreden beschikking nu de gewijzigde alimentatie op een hoger bedrag is vastgesteld dan voorheen gold en de man over onvoldoende financiële reserves beschikt om de hogere onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht te voldoen.
19. Het hof overweegt als volgt. De rechter die het bedrag van een uitkering tot levensonderhoud wijzigt is in beginsel vrij om de ingangsdatum van deze wijziging te bepalen. Er dient echter behoedzaam gebruik te worden gemaakt van de bevoegdheid tot wijziging van de onderhoudsbijdrage over een periode in het verleden. Nu de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie zijn verhoogd en de man onbetwist heeft gesteld dat hij niet over enige financiële reserve beschikt om met terugwerkende kracht aan deze onderhoudsverplichting te voldoen, verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank dienaangaande en zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
20. Het vorenoverwogene brengt met zich dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat het hof zal beslissen als na te melden.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover betrekking hebbende op de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van het op 1 juni 2001 gesloten echtscheidingsconvenant en van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juli 2001 - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 oktober 2008 op € 234,- per maand;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Husson en Kamminga, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2009.