ECLI:NL:GHSGR:2009:BK2087

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005924-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na poging tot doodslag met noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld voor poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer, [naam slachtoffer], werd toegewezen tot een bedrag van EUR 1.764,93. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na een achtervolging door het slachtoffer, in een noodweersituatie verkeerde toen hij het slachtoffer met een hamer op het hoofd sloeg. De verdachte heeft aangevoerd dat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, die hem met een hamer benaderde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij handelde uit noodweerexces. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005924-07
Parketnummers: 09-900304-07 en 09-900534-06 (TUL)
Datum uitspraak: 5 november 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 oktober 2007 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
VERDACHTE,
geboren te geboorteplaats op dag 1987,
adres.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 februari 2009 en 22 oktober 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair impliciet primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte terzake van het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging tot doodslag) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair impliciet primair tenlastegelegde vrijgesproken en is de verdachte terzake van het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging tot doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [naam slachtoffer], toegewezen tot een bedrag van EUR 1.764,93 en is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer, [naam slachtoffer], opgelegd tot een bedrag van EUR 1.764,93, subsidiair 35 dagen hechtenis.
Voorts is de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie d.d. 5 juli 2007, voorzien van parketnummer 09-900534-06, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 13 december 2006, afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair impliciet primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op [dag] 2007 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, met kracht met een hamer, op zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het verweer gevoerd dat verdachte ter zake van het telastegelegde heeft gehandeld uit noodweer c.q. noodweerexces, op gronden zoals in zijn overgelegde pleitaantekeningen vermeld.
Het hof overweegt daarover als volgt.
De exacte toedracht van hetgeen zich tussen verdachte en slachtoffer op 9 april 2007 heeft afgespeeld is niet vast te stellen. De verdachte en het slachtoffer hebben daarover op belangrijke onderdelen wisselende en niet met elkaar te verenigen verklaringen afgelegd. De spaarzame en niet ondubbelzinnige verklaringen van (onafhankelijke) getuigen maken dat niet anders.
Wel staat vast dat het slachtoffer, [naam slachtoffer], gewond is geraakt door toedoen van de verdachte, die hem met een hamer op het hoofd heeft geslagen.
Eveneens staat vast dat de confrontatie tussen beiden heeft plaatsgevonden nadat er een achtervolging is geweest waarbij beiden een auto bestuurden. Aannemelijk is geworden dat daarbij de verdachte tot stilstand is gebracht door toedoen van [naam slachtoffer], die naar eigen zeggen achter de verdachte was aangereden omdat hij “verhaal wilde halen”. Ook is aannemelijk geworden dat de confrontatie heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van een al gedurende enige tijd durende vete tussen enerzijds de (familie van de) verdachte en anderzijds [naam slachtoffer] en diens vrienden. Recente aangiftes van de familie van de verdachte tegen [naam slachtoffer] c.s. bevinden zich ter illustratie daarvan in het dossier.
Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte –zoals door [naam slachtoffer] bij herhaling is betoogd- de bewuste nacht in het gezelschap was van drie van zijn broers, terwijl anderzijds wél aannemelijk is geworden dat [naam slachtoffer] die avond in het gezelschap was van twee van zijn vrienden die in hun auto ook op enig moment aan de achtervolging hebben deelgenomen (en naar zeggen van de verdachte diens auto (mede) hebben ingesloten).
Uit de in zoverre overeenstemmende verklaringen van de verdachte én van [naam slachtoffer] leidt het hof af dat [naam slachtoffer], nadat de auto’s tot stilstand waren gekomen in de Karel Roosstraat in Den Haag, is uitgestapt en naar het bestuurdersportier van de auto van de verdachte is gelopen en de verdachte heeft aangesproken, naar zeggen van de verdachte zeer dreigend, naar zeggen van [naam slachtoffer] “om verhaal te halen”.
Het hof acht onder deze omstandigheden aannemelijk dat het [naam slachtoffer] is geweest die –zoals de verdachte van de aanvang aan heeft betoogd- naar de confrontatie de hamer heeft meegebracht. Ook acht het hof aannemelijk geworden dat de verdachte zich zodanig bedreigd heeft gevoeld door [naam slachtoffer] en door de situatie waarin hij zich bevond (hij kon immers geen kant op en tegen een hamer biedt een afgesloten autoruit niet afdoende bescherming) dat hij zich gedwongen voelde om uit te stappen. Uit niets blijkt dat de verdachte –die in fysiek opzicht kennelijk duidelijk de mindere van [naam slachtoffer] moet worden geacht- op dat moment de agressor is geweest of door anderen werd bijgestaan. De verdachte heeft verklaard weg te hebben willen lopen maar te zijn ingehaald door [naam slachtoffer] en te zijn geslagen, waarop hij in de daarop volgende worsteling er in is geslaagd de hamer aan [naam slachtoffer] te ontfutselen. Vervolgens heeft hij [naam slachtoffer] daarmee zodanig op het hoofd geslagen dat deze kwam te vallen en bloedende hoofdwonden heeft opgelopen. De verdachte is daarop weggevlucht en is naar huis gegaan waar hij, naar zeggen van zijn huisgenoten, overstuur aankwam.
Al met al komt het hof op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, tot de slotsom dat de verdachte er in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij door [naam slachtoffer] zodanig is belaagd dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zich moest verdedigen, zodat hij heeft gehandeld in een noodweersituatie.
Het hof acht bovendien aannemelijk geworden dat het slaan van [naam slachtoffer] op diens hoofd met de afgepakte hamer –hoewel na het afnemen van het bedreigende wapen op zichzelf genomen levensgevaarlijk en derhalve disproportioneel- kennelijk het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de belaging –tegen de achtergrond van de voorgeschiedenis, de achtervolging en de aanranding na het tot staan brengen van de auto- kennelijk bij de verdachte was ontstaan.
Onder die omstandigheden komt de verdachte het beroep op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Wetboek van strafrecht toe. Verdachte is daarom niet strafbaar, nu een schulduitsluitingsgrond aanwezig is.
De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 8.732,44.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 1.764,93.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 13 december 2006 onder parketnummer 09-900534-06 is de verdachte veroordeeld tot werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Nu de verdachte echter ter zake van het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de vordering te worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte niet strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde en ontslaat deze van alle rechtsvervolging.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen inbeslaggenomen jas.
Verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 13 december 2006 onder parketnummer 09-900534-06 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit arrest is gewezen door mr. S. van Dissel, mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 november 2009.