ECLI:NL:GHSGR:2009:BK3515

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.860/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Van Leuven
  • De Haan-Boerdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De raad voor de kinderbescherming had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van 24 april 2009, waarin de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten jeugdzorg accommodatie was afgewezen. De minderjarige, geboren in 1992, was onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden tot de datum waarop hij achttien jaar zou worden, maar de raad verzocht om de afwijzing van de uithuisplaatsing te vernietigen en alsnog een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 oktober 2009 waren de heer J. Ekkels namens de raad, de moeder, en mevrouw M.C. van Rijnsoever namens Jeugdzorg aanwezig. De vader was niet verschenen. De minderjarige werd gehoord in raadkamer, vergezeld van zijn advocaat mr. S.I. Kouwenhoven. De raad stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de behandeling van [minderjarige] niet in een ambulante setting kon plaatsvinden, en dat er ernstige zorgen waren over zijn gedrag en de relatie met zijn vriendin.

Het hof oordeelde dat de resterende tijd tot de meerderjarigheid van [minderjarige] te kort was om een gesloten plaatsing te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en concludeerde dat de raad niet tijdig had ingegrepen in de zaak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige en de rol van de raad in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 november 2009
Zaaknummer : 200.038.860/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-991
De raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
tegen
1. [moeder],
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
2. [vader]
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[minderjarige],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: [voornaam minderjarige],
advocaat mr. S.I. Kouwenhoven, te Naaldwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De raad is op 23 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 april 2009 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
[minderjarige] heeft op 26 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 1 september 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 21 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de heer J. Ekkels, namens de raad, de moeder, namens Jeugdzorg: mevrouw M.C. van Rijnsoever. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] is in raadkamer, vergezeld van zijn advocaat mr. S.I. Kouwenhoven, gehoord en is met instemming van alle aanwezigen ook tot de mondelinge behandeling van de zaak toegelaten (eveneens vergezeld van zijn advocaat voornoemd). De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de minderjarige [minderjarige], geboren op [in] 1992 te [geboorteplaats], hierna tevens te noemen: [minderjarige], van 24 april 2009 tot 21 januari 2010, zijnde de datum waarop [minderjarige] de leeftijd van achttien jaar zal bereiken, onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, en is het verzoek tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
2. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg, en dat verzoek alsnog toe te wijzen.
3. [minderjarige] bestrijdt het beroep van de raad en verzoekt het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De raad huldigt het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de behandeling die [minderjarige] nodig heeft, niet in het ambulante kader vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden.
Volgens de raad vertoont [minderjarige] regelmatig grensoverschrijdend gedrag. Ook had hij tot voor kort een ernstig drankprobleem. Daarnaast bestaan er zorgen over zijn kennelijke onvermogen om vooruit te plannen en de gevolgen van zijn vaak impulsieve handelen te overzien.
[minderjarige] heeft in het verleden veel hulp gehad, maar die heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Hij woont thans bij zijn vriendin, die zwanger van hem is. Deze vriendin kam hem niet de structuur en het toezicht bieden die hij nodig heeft. Er is bij [minderjarige] sprake van ernstige opgroei – en opvoedproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Hij heeft behandeling in gesloten jeugdzorg nodig.
5. [minderjarige] stelt zich op het standpunt dat de raad in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van enig belang bij het beroep. Hij stelt voorop dat de uithuisplaatsing binnen drie maanden beëindigd dient te worden, nu hij binnen deze termijn meerderjarig zal worden. Binnen een dergelijk kort tijdsbestek zal er volgens [minderjarige] geen effectieve behandeling meer kunnen plaatsvinden. [minderjarige] ontkent dat hij behandeling nodig heeft, nu hij nog maar zelden alcohol gebruikt en zijn situatie stabieler is geworden sinds hij bij zijn vriendin woont. Aangezien zijn vriendin van hem zwanger is, verwacht [minderjarige] bovendien niet dat hij de nodige tijd en aandacht zal kunnen investeren in zijn behandeling.
Ten aanzien van de mogelijkheid om de machtiging tot uithuisplaatsing voort te zetten na het bereiken van de meerderjarigheid en tot het eenentwintigste levensjaar, waarin art. 29a lid 1 Wet op de Jeugdzorg voorziet, voert [minderjarige] aan dat het opleggen van deze jeugdbeschermingsmaatregel in strijd met artikel 5 EVRM geacht dient te worden, nu hiervan geen opbouwend of nuttig gevolg meer is te verwachten.
Nog afgezien van de omstandigheid dat het bezwaar van de wachtlijst bij het Palmhuis onvoldoende grond oplevert voor een machtiging tot uithuisplaatsing, stelt [minderjarige] dat dit probleem niet op hem dient te worden afgewenteld. Hij betwist dan ook de stelling dat behandelingen in het ambulante kader voor hem niet langer haalbaar zouden zijn.
Ten slotte voert [minderjarige] als argument aan dat de plaatsing binnen een gesloten setting een disproportionele maatregel vormt, nu hij geen drugs gebruikt en zelden alcohol drinkt en zijn agressie veel beter kan kanaliseren dan voorheen. Daarbij komt dat hij gemotiveerd is om een beroepsopleiding tot automonteur te volgen, een baan heeft en zijn relatie wil voortzetten.
6. Jeugdzorg bestrijdt de opvatting van [minderjarige] dat er bij hem sprake is geweest van een structurele, positieve gedragsontwikkeling sinds hij met zijn vriendin is gaan samenwonen. Jeugdzorg wijst erop dat er reële zorgen zijn ontstaan over de relatie met zijn vriendin. Bovendien heeft [minderjarige] zich jegens de tweejarige dochter van zijn vriendin uiterst onverantwoordelijk gedragen. Ook is hij volgens Jeugdzorg recentelijk nog met de politie in aanraking is geweest na een uit de hand gelopen ruzie met zijn vriendin en het plegen van een ander strafbaar feit na drankmisbruik.
7. Het hof overweegt als volgt.
8. Hoewel het hof voldoende is gebleken dat [minderjarige] op dit moment met ernstige problemen wordt geconfronteerd, die niet in de thuissituatie kunnen worden begeleid, is het hof van oordeel dat de thans nog resterende tijd tot de meerderjarigheid van [minderjarige] te beperkt is om nu nog een machtiging tot uithuisplaatsing zoals door de raad verzocht te rechtvaardigen.
Het hof wijst er in dit verband op dat de raad pas aan het einde van de appeltermijn hoger beroep heeft ingesteld, en daarbij heeft nagelaten op het spoedeisende karakter van de zaak te wijzen.
9. Mitsdien dient naar het oordeel van het hof als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
Bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van Leuven en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door mr. Blauwhoff als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2009.