ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4105

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.017.216.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Bouritius
  • Stille
  • Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en duurzame ontwrichting in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Middelburg, waarbij de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J. Jurgers, heeft op 6 oktober 2008 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 9 juli 2008. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C.M. van Waes, heeft op 8 januari 2009 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2009 zijn de advocaten van beide partijen verschenen, maar de man en de vrouw zelf zijn niet verschenen. De vrouw is op 12 juni 2009 ondervraagd door de voorzitter van het hof, die als raadsheer-commissaris was aangewezen. De man heeft betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft aangevoerd dat de vrouw vanwege haar ziekte en psychiatrische stoornis niet in staat is haar wil te bepalen. De vrouw heeft dit betwist en volhard in haar verzoek tot echtscheiding.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen uitzicht meer bestaat op herstel van de relatie, nu de vrouw persisteert bij haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof heeft vastgesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk vaststaat op basis van de stelling van de vrouw en het gebrek aan onderbouwde tegenspraak van de man. De man heeft de gelegenheid gehad om bij de ondervraging van de vrouw aanwezig te zijn, maar heeft hiervan afgezien. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover deze de echtscheiding betreft, en heeft het overige verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 oktober 2009
Zaaknummer : 200.017.216.01
Rekestnr. rechtbank : 08-90
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.J. Jurgers,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.C.M. van Waes.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 6 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 juli 2008 van de rechtbank Middelburg.
De vrouw heeft op 8 januari 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 18 februari 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 13 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de man, mr. P.R. Klaver, en de advocaat van de vrouw, mr. D.R.M. de Vos. Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen is de man noch de vrouw verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Op 12 juni 2009 is de vrouw op grond van artikel 802 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de voorzitter, die daartoe door het hof uit zijn midden als raadsheer-commissaris werd aangewezen, buiten het gerechtsgebouw, te weten op haar verblijfadres: [adres], ondervraagd. Van de ondervraging is een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is bij brief van 16 juli 2009 in afschrift toegezonden aan partijen onder mededeling dat uiterlijk 1 augustus 2009 een reactie kon worden ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 27 juli 2009 een reactie op het proces-verbaal ingekomen, met als bijlage onder meer een brief van de zijde van de vrouw aan het hof van 21 juli 2009, die het hof op geen andere wijze kent dan aldus.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bevolen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de echtscheiding.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot echtscheiding af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel ongemotiveerd.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
4. Namens de man is gesteld dat de vrouw, vanwege haar ziekte en psychiatrische stoornis, niet in staat is haar wil ten aanzien van de echtscheiding te bepalen. Voorts betwist de man dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De man acht het van belang dat een deskundige vaststelt in hoeverre de vrouw ten tijde van het instellen van de echtscheidingsprocedure in staat was haar wil ten aanzien van de door haar gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk te bepalen.
5. Namens de vrouw is aangevoerd dat niets erop wijst dat de vrouw onvoldoende in staat is haar wil te bepalen en dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
6. Namens de man is niet weersproken dat de advocaat van de vrouw voorafgaand aan de indiening van het inleidend verzoekschrift met de vrouw herhaaldelijk overleg heeft gepleegd teneinde, gezien haar ziektebeeld, te toetsen of de vrouw besefte wat zij wilde. Het hof is van oordeel dat in het licht van de maatstaven die voor de beroepsuitoefening gelden, ervan moet worden uitgegaan dat de advocaat er daarbij in gemoede van overtuigd is geraakt dat de vrouw van de man wilde scheiden. Tegen de achtergrond van dit oordeel moet op grond van de verklaring van de advocaat dat deze van de vrouw last had het inleidend verzoekschrift tot echtscheiding in te dienen worden aangenomen dat zulks het geval is geweest. Dat de vrouw de echtscheiding van de man desondanks niet wenste, althans inmiddels niet meer wenst, is, ook bij haar ondervraging op 12 juni 2009, niet aannemelijk geworden, waarbij het hof wijst op het gestelde in rechtsoverweging 10.
7. In haar verweerschrift in hoger beroep stelt de vrouw dat zij niet meer van de man houdt en dat een herstel van hun relatie uitgesloten is. Ter zitting in hoger beroep heeft mr. De Vos, voornoemd (die als kantoorgenoot voor mr. Van Waes heeft waargenomen), namens de vrouw verklaard dat zij persisteert bij haar stelling dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en dat zij wil scheiden van de man.
8. Het hof is van oordeel dat er in deze geen uitzicht meer bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen, nu de vrouw persisteert bij haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Onder deze omstandigheden moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand worden aangenomen.
9. Dat de vrouw zich bij haar ondervraging op 12 juni 2009, zoals de man stelt, niet - naar het hof begrijpt - ondubbelzinnig heeft uitgelaten, doet naar het oordeel van het hof niet aan de duurzame ontwrichting van het huwelijk af. Deze duurzame ontwrichting staat immers reeds vast op basis van de stelling van de vrouw in de processtukken en het gebrek aan onderbouwde tegenspraak zijdens de man.
10. De man is uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld door middel van zijn advocaat bij de ondervraging van de vrouw vertegenwoordigd te zijn doch heeft hiervan op het laatste moment afgezien, zonder daarvoor enige adequate reden op te geven, hetgeen hem op zich vrij staat, maar naar het oordeel van het hof onverenigbaar is met een werkelijk belang bij de confrontatie met de vrouw, die hij het hof thans in overweging geeft alsnog te entameren. Het hof ziet dan ook geen reden voor een dergelijke bijeenkomst of nadere informatie-inwinning over de medische of psychische toestand van de vrouw en zal thans een eindbeschikking geven.
11. Het hof zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover daarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Stille en Bos, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2009.