ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4106

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.009.174.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Stille
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie met betrekking tot behoefte en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen, alsook de bijdrage in het levensonderhoud van de moeder. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2008 aangevochten. In de oorspronkelijke beschikking was bepaald dat de vader een bijdrage van € 204,20 per maand per kind diende te betalen, evenals een bijdrage van € 136,13 per maand voor de moeder. De vader verzocht om de bijdrage voor de minderjarigen te verlagen naar € 194,50 per maand per kind en de bijdrage voor de moeder op nihil te stellen, met ingang van 18 januari 2007.

De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de stellingen van de vader betwist en verzocht om de bijdragen te verhogen. Het hof heeft de zaak op 12 december 2008 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft de behoefte van de minderjarigen vastgesteld op € 530,- per maand en geconcludeerd dat de vader in staat is om bij te dragen aan deze kosten. De moeder heeft haar behoefte gesteld op € 1.008,- netto per maand, wat het hof redelijk achtte.

Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet langer behoefte heeft aan een bijdrage van de vader, en heeft de bijdrage in haar levensonderhoud op nihil gesteld met ingang van 7 maart 2007. De bestreden beschikking is in zoverre vernietigd. De vader is in staat om de eerder vastgestelde bijdrage voor de minderjarigen te blijven voldoen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en het in hoger beroep meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 september 2009
Zaaknummer : 200.009.174.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-625
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J.J.A. Ooms te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2008.
De moeder heeft op 15 augustus 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 11 juli 2008 en 28 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 december 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door haar advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Ooms onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de vader bij het hof op 5 januari 2009 een salarisspecificatie ingekomen. De moeder heeft bij brief, ingekomen bij het hof op 20 januari 2009, medegedeeld dat zij geen opmerkingen heeft ten aanzien van de salarisspecificatie van de vader.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 28 januari 2002 heeft de rechtbank te Rotterdam bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen zal uitkeren een bedrag van € 204,20 per maand per kind. Daarnaast is bepaald dat hij een uitkering tot levensonderhoud van de moeder zal voldoen van € 136,13 per maand.
Partijen zijn deze bijdragen overeengekomen bij echtscheidingsconvenant van 13 december 2001. Voorts zijn zij overeengekomen dat de vader voor de minderjarigen de volgende kosten voor zijn rekening zal nemen, welke ongeveer € 170,- per maand zullen bedragen:
- het jaarlijks te betalen schoolgeld;
- de kosten van het sporten van de minderjarigen en
- de jaarlijkse kosten van schoolboeken.
De echtscheidingsbeschikking is [in] 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om, met ingang van 18 januari 2007, de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 194,50 te bepalen en de bijdrage in het levensonderhoud van de moeder op nihil te bepalen, afgewezen.
Daarnaast is het verzoek van de moeder om, met ingang van 1 januari 2007, de bijdragen ten behoeve van de minderjarigen op € 253,- per maand per kind te bepalen en de bijdrage ten behoeve van haar op € 400,- per maand te bepalen, afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
[naam], geboren te [geboorteplaats] [in] 1994 en;
[naam], geboren te [geboorteplaats] [in] 1997,
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen. Daarnaast is de bijdrage in het levensonderhoud van de moeder in geschil.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 18 januari 2007 wordt gesteld op in totaal € 194,50 per maand per kind, dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag met ingang van een datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. te bepalen dat hij naast voormelde bijdrage geen extra kosten voor schoolgeld, sporten en schoolboeken meer hoeft te voldoen;
III. te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de moeder met ingang van 18 januari 2007 wordt gesteld op nihil, dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag met ingang van een datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep.
Behoefte van de minderjarigen
4. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder nog immer behoefte heeft aan de opgelegde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de minderjarigen. Volgens de vader bedraagt de behoefte van de minderjarigen totaal € 530,- per maand, derhalve € 265,- per maand per kind, welke kosten naar rato van draagkracht over partijen verdeeld dienen te worden. De vader dient dan met een bedrag van totaal € 255,- per maand bij te dragen in de kosten van de minderjarigen.
5. De moeder betwist de stellingen van de vader.
6. Het hof overweegt als volgt. De vader onderbouwt zijn stelling dat de behoefte van de minderjarigen totaal € 530,- per maand bedraagt met de stelling dat bij de vaststelling van hun behoefte uitgegaan moet worden van zijn huidige inkomen. Het hof is van oordeel dat voor het bepalen van de behoefte van de minderjarigen in dit geval bepalend is het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen en, indien het inkomen van degene op wie een plicht tot bijdrage rust is toegenomen, verhoogd met die toename. Het hof stelt vast dat partijen reeds in 2001 feitelijk uiteen zijn gegaan. Om die reden passeert het hof de stelling van de vader ter zake van de behoefte van de minderjarigen. Gelet op het inkomen van de moeder, zoals dat hierna zal worden vastgesteld, is het hof van oordeel dat zij niet in staat kan worden geacht bij te dragen in de kosten van de minderjarigen.
Behoefte van de moeder
7. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder nog immer behoefte heeft aan de opgelegde onderhoudsbijdrage ten behoeve van haarzelf. Volgens de vader kan de moeder meer gaan werken. Daarbij is hij van mening dat de moeder de hoogte van haar inkomen onvoldoende heeft onderbouwd met stukken; volgens zijn berekening dient uitgegaan te worden van een inkomen van € 1.465,75 bruto per maand.
8. De moeder heeft zijn stelling gemotiveerd weesproken.
9. Het hof overweegt als volgt. De moeder heeft in eerste aanleg haar behoefte gesteld op € 1.008,- netto per maand. Daarnaast heeft zij in eerste aanleg een behoefteoverzicht overgelegd. Het hof stelt vast dat de moeder in haar behoefteoverzicht niet heeft gespecificeerd welke maandelijkse kosten betrekking hebben op haar en welke op de minderjarigen. Het hof laat dit behoefteoverzicht en de opmerkingen van de vader daarover dan ook buiten beschouwing. Het hof gaat uit van de door de moeder gestelde behoefte van € 1.008,- netto per maand, aangezien het hof deze behoefte - mede gelet op de bijstandsnorm - niet bovenmatig voorkomt.
10. Het hof is van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien en overweegt daartoe als volgt. De moeder werkt thans, het hof begrijpt, gedurende 20 uur per week. In 2007 bedroeg haar netto maandsalaris € 914,50 per maand. Met ingang van 1 januari 2008 verdient zij een inkomen van € 907,96 netto per maand, inclusief € 78,- reiskostenvergoeding, zo blijkt uit de brief van haar werkgever van 28 januari 2008 (bijlage bij haar brief van 29 januari 2008, die zij in eerste aanleg heeft overgelegd), die zij heeft toegelicht. Het hof laat de reiskostenvergoeding buiten beschouwing, nu die ter delging van de te maken reiskosten is. Het hof ziet in de stellingen van de vader geen aanleiding om ter zake van het inkomen van de moeder van een hoger bedrag uit te gaan.
11. Het hof houdt, gelet op het inkomen van de moeder, rekening met de zorgtoeslag. De kindertoeslag laat het hof bij het vaststellen van de behoeftigheid van de moeder buiten beschouwing.
12. Het hof houdt rekening met de door de vader gestelde inkomsten uit verhuur van de garage(s) van € 150,- netto per maand, aangezien het hof van oordeel is dat de moeder, in het licht van de stellingen van de vader, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de garage(s) die op haar naam staan, maar die zij kennelijk niet zelf gebruikt, aan anderen ter beschikking stelt, zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen. Daarbij is het hof van oordeel dat een bedrag van € 150,- netto per maand een marktconforme huur is.
13. Uit het vorenstaande volgt dat moeder niet langer behoefte heeft aan een bijdrage ten laste van de vader. Het hof zal de bijdrage in haar levensonderhoud ten laste van de vader dan ook op nihil stellen.
14. Het hof acht het redelijk en billijk voor wat betreft de ingangsdatum van de nihilstelling aansluiting te zoeken bij de datum van het inleidend verzoekschrift van de vader en deze derhalve vast te stellen op 7 maart 2007, aangezien de moeder vanaf die datum op de hoogte was van het wijzigingsverzoek van de vader en zich had dienen te realiseren dat zijn verzoek geheel of gedeeltelijk kon worden toegewezen.
15. Omdat aannemelijk is dat de moeder het eventueel teveel door de vader betaalde zal hebben aangewend voor haar levensonderhoud zal zij niet belast worden met een terugbetalingsverplichting.
16. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
Draagkracht van de vader
17. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huidige echtgenote niet meer in staat zou zijn in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
18. De moeder heeft zijn stelling gemotiveerd weesproken.
19. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huidige echtgenote niet in staat is geweest om in de periode tot 1 mei 2008 in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De huidige echtgenote van de vader verdiende tot april 2006 een inkomen van € 1.407,- bruto per maand en voorzag daarmee volledig in haar eigen levensonderhoud. Zij werkt destijds gedurende 24 uur per week. Naar het oordeel van het hof heeft de vader niet aannemelijk gemaakt dat zijn huidige echtgenote niet in staat is geweest korte tijd nadat haar arbeidsovereenkomst (in april 2006) was beëindigd een zodanige baan te vinden, dat zij daarmee in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.
20. Thans is situatie van de huidige echtgenote van de vader gewijzigd. Gebleken is dat zij inmiddels weer aan het werk is. De huidige echtgenote van de vader heeft een deeltijd baan gevonden voor twintig uur per week. Uit de door de vader overgelegde arbeidsovereenkomst van 28 april 2008 van zijn huidige echtgenote (productie H bij zijn voormelde brief, ingekomen op 28 november 2008) blijkt dat zij op 1 mei 2008 bij haar huidige werkgever in dienst is gestreden en een inkomen verdient van € 897,50 bruto per maand (volgens haar salarisspecificatie van oktober 2008 bedraagt haar inkomen netto een bedrag van € 774,- per maand). Het hof is van oordeel dat de huidige echtgenote van de vader zich thans, in aanmerking genomen de zorg voor haar nog jonge kinderen (alsmede die van de vader), voldoende inspant om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
21. Het hof zal met de verdiencapaciteit van de huidige echtgenote van de vader rekening houden bij het vaststellen van zijn draagkracht. In de periode tot 1 mei 2008, waarin zijn huidige echtgenote geacht kan worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien, beschouwt het hof de vader als alleenstaande ouder en houdt het hof rekening met de helft van de woonlasten, bestaande uit de rente van de hypothecaire geldlening van € 817,- per maand, de aflossing ter zake van de hypotheek van € 249,- per maand, hetgeen het hof redelijk acht, nu de moeder deze last van de vader heeft erkend, en het forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand. Het eigen woningforfait bedraagt € 1.221,-. Het hof houdt in deze periode geen rekening met de ziektekosten ten behoeve van de huidige echtgenote van de vader. In de periode met ingang van 1 mei 2008 houdt het hof rekening met de gehuwdennorm en het inkomen van de huidige echtgenote van de vader van € 774,- netto per maand. Het hof zal de voormelde woonlasten in deze periode volledig ten laste van de vader brengen, evenals de ziektekosten van € 244,- per maand, te vermeerderen met het eigen risico van € 12,- per maand.
22. Het hof is van oordeel dat de draagkracht van de vader verdeeld dient te worden over de kinderen van partijen. Daartoe overweegt het hof dat de kosten van de minderjarige dochter van de vader en zijn huidige echtgenote, alsmede die van de minderjarige dochter van zijn huidige echtgenote, in de bijstandsnorm zijn begrepen.
23. Het hof houdt geen rekening met de premies van de studiegroeiplanpolissen van totaal € 90,- per maand, nu uit het echtscheidingsconvenant van partijen niet blijkt dat partijen daaromtrent een regeling hebben getroffen.
24. Het hof houdt rekening met de schuld van de vader en zijn huidige echtgenote aan de werkgever van de vader van, het hof begrijpt, € 75,- per maand, aangezien het hof dit een reële schuld acht.
25. Het hof houdt voorts rekening met de lasten van de vader, die tussen partijen niet in geschil zijn, te weten: de kosten van de kinderopvang van € 38,- per maand, de premie begrafenisverzekering van € 10,- per maand en de kosten van de omgangsregeling van € 135,- per maand. De huidige echtgenote van de vader wordt geacht de helft van de kosten van de kinderopvang en de begrafenisverzekering te voldoen, in de periode dat zij geacht kan worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
26. Uit het vorenstaande volgt dat de vader nog immer in staat is de door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 28 januari 2002 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te voldoen.
27. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
28. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
29. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de vader om de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen op een lager bedrag vast te stellen, is afgewezen;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de vader om de bijdrage in het levensonderhoud van de moeder op een lager bedrag vast te stellen, is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de voormelde echtscheidingsbeschikking van 28 januari 2002- de bijdrage in het levensonderhoud van de moeder met ingang van 7 maart 2007 op nihil;
bepaalt dat de moeder het eventueel teveel door de vader betaalde niet aan hem hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Stille en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2009.