ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4144

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.950.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Nievelt
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van gezagskwesties en de rol van de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2000. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 28 april 2009 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld van Jeugdzorg. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft de gronden voor de ondertoezichtstelling betwist en stelt dat de ontwikkeling van [de minderjarige] positief is. De vader, die ook betrokken is bij de zaak, heeft een verweerschrift ingediend en stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling wel degelijk aanwezig zijn, gezien de angst en wantrouwen die [de minderjarige] ervaart ten opzichte van hem.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2009 zijn de advocaten van beide partijen, de raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg aanwezig geweest. De moeder heeft verzocht om gescheiden behandeling van de zaak, maar dit verzoek is door het hof afgewezen. Het hof heeft overwogen dat het van belang is om een goed beeld te krijgen van de interactie tussen de partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van [de minderjarige] door haar wantrouwen en angst ten opzichte van de vader en hulpverleners. De moeder heeft de samenwerking met Jeugdzorg bemoeilijkt, wat de situatie van [de minderjarige] verder onder druk zet.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en dat hulpverlening op vrijwillige basis niet voldoende is. De beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling te handhaven is dan ook bekrachtigd. Het hof heeft geen aanleiding gezien om [de minderjarige] te horen, omdat dit een extra belasting voor haar zou zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige in situaties van gezagskwesties en de rol van ouders in de ontwikkeling van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 oktober 2009
Zaaknummer : 200.034.950.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-553
[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech te ’s-Gravenhage
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden en Z-H Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te Leiden,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.F. Vermunt-van den Heuvel te Bergen op Zoom,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoor houdende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 3 juni 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 april 2009 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 10 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 19 juni 2009 en 8 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder, en namens de raad: mevrouw E.K.M. Bakker. Namens Jeugdzorg is verschenen mevrouw E. Kielen. Voorts is verschenen de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting verzocht om de zitting aan te houden en de moeder gescheiden van de vader te horen behandelen, vanwege angst die de moeder ten aanzien van de vader heeft. Tevens heeft de advocaat van de moeder verzocht om [de minderjarige] te horen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de hierna te noemen minderjarige van 28 april 2009 tot 28 april 2010 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof heeft ter terechtzitting het verzoek van de moeder tot aanhouding en gescheiden behandeling van de zaak afgewezen. Het hof heeft daartoe als volgt overwogen. Om een behoorlijk beeld te vormen van partijen en hun interactie acht het hof het van belang dat de zaak in aanwezigheid van beide partijen wordt behandeld. Vanaf 2004 is de moeder niet meer op zittingen verschenen en het hof acht de kans niet groot dat de moeder, bij het verlenen van een aanhoudingsverzoek, bij een volgende zitting onder dezelfde omstandigheden wel zal verschijnen. Het hof is dan ook van oordeel dat er geen reden is tot aanhouding van de zaak.
2. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige]. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige], die bij de moeder verblijft.
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de raad tot onder toezichtstelling alsnog af te wijzen.
4. De raad bestrijdt gemotiveerd het beroep van de moeder.
5. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de moeder te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6. Ter onderbouwing van het beroepschrift heeft de moeder – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn. [de minderjarige] ontwikkelt zich op sociaal en emotioneel gebied positief en ook op school gaat het goed met haar. De moeder betwist dat zij het contact tussen de vader en [de minderjarige] belet en dat zij informatie over [de minderjarige] angstvallig geheim houdt. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij wordt beschermd tegen de vader nu er aanwijzingen bestaan voor seksueel misbruik. De rechtbank heeft ten onrechte geen onderzoek gelast naar de psychische gesteldheid van de vader.
7. De raad stelt zich ter terechtzitting op het standpunt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
Hoewel [de minderjarige] het uiterlijk goed maakt, is de gedwongen hulpverlening noodzakelijk gelet op de wantrouwende, obsessieve en negatieve overtuigingen van de moeder welke een bedreiging vormen voor de (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige].
8. De vader stelt zich op het standpunt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn. [de minderjarige] leeft voortdurend in angst voor de vader en argwaan waardoor ze geen aan de realiteit getoetst beeld van hem kan ontwikkelen. Ook onthoudt de moeder, door haar wantrouwen, aan [de minderjarige] ieder contact tussen haar en de vader en er bestaat geen zicht op de thuissituatie van [de minderjarige]. Hoewel het goed gaat op school, wordt [de minderjarige] ernstig in haar geestelijke ontwikkeling bedreigd. De vader betwist het seksueel misbruik. De moeder heeft daartoe nimmer enig objectief bewijs aangevoerd.
9. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. [de minderjarige] wordt in haar ontwikkeling bedreigd nu zij wordt geconfronteerd met grote tegenstrijdigheid in verhalen van en strijd tussen de ouders. Tevens reageert [de minderjarige] zeer negatief op haar vader, wat tot een negatief zelfbeeld kan leiden. De moeder heeft grote weerstand tegen de ondertoezichtstelling waardoor de samenwerkingsrelatie moeizaam op gang komt en de opvoedingssituatie onduidelijk is. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om zicht te krijgen op de ontwikkelingssituatie van [de minderjarige].
10. Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden uitgesproken indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aanwezig zijn. Bij de beoordeling dient het hof derhalve te onderzoeken of [de minderjarige] zodanig opgroeit dat haar zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen falen.
11. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot ondertoezichtstelling heeft beslist en dat de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. [de minderjarige] woont sinds 2002 samen met de moeder en onderling bestaat een sterke vertrouwensband. Hoewel het uiterlijk goed met [de minderjarige] lijkt te gaan, is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] zorgelijk verloopt. Het hof is gebleken dat de moeder continu in angst en wantrouwen leeft ten opzichte van de vader en hulpbiedende instanties. Hierdoor staat de moeder het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet toe en heeft zij grote moeite om informatie over de ontwikkeling van [de minderjarige] te verstrekken aan derden. [de minderjarige] toont zich loyaal naar haar moeder en lijkt woorden en gedachten van de moeder overgenomen te hebben. [de minderjarige] heeft (net als haar moeder) een zeer negatief beeld over haar vader ontwikkeld, welk beeld door de moeder in stand wordt gehouden. Het hof is van oordeel dat de angst en het wantrouwen van de moeder zijn weerslag hebben op [de minderjarige] en daarmee een bedreiging vormen voor haar (identiteits-)ontwikkeling. Ter terechtzitting heeft de gezinsvoogd verklaard dat de moeder op een positieve manier reageert op de samenwerkingsrelatie met de gezinsvoogd. De moeder komt alle afspraken na en heeft het telefoonnummer van de school verstrekt. De gezinsvoogd wil de samenwerkingsrelatie met de moeder als uitgangspunt nemen om tot verbetering van de situatie rond [de minderjarige] te komen. Uit het contact dat de gezinsvoogd met de school heeft gehad blijkt dat [de minderjarige] in een uitzonderlijke situatie opgroeit, met name omdat er geen zicht is op de thuissituatie van [de minderjarige]. Teneinde de situatie van [de minderjarige] duidelijk te krijgen dient de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de gezinsvoogd middels de ondertoezichtstelling te worden voortgezet. Hulpverlening in het vrijwillig kader acht het hof – gelet op het voorgaande – thans ontoereikend.
12. Het hof ziet geen aanleiding om [de minderjarige] te horen, nu dit een extra belasting voor [de minderjarige] met zich brengt.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, van Nievelt en van Leuven bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2009.