GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 oktober 2009
Zaaknummer. : 200.034.506.01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 09-151
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. Fontijne te Vlaardingen,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr J. Mulder te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De raad is op 2 juni 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 maart 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
De moeder heeft op 8 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
De vader heeft op 16 juli 2009 eveneens een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 8 en 23 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 21 juli 2009, 24 september 2009 en 29 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn op 28 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. Fontijne en haar thuisbegeleider, [mwvrouw X], de vader, bijgestaan door zijn advocaat, namens de raad de heer F. Dekkers en de heer S. Hessels en namens het ACT-team dat de nader te noemen minderjarige begeleidt, de heer A.A. Horden, hierna te noemen: de begeleider. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De nader te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek tot ondertoezichtstelling van de nader te noemen minderjarige afgewezen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van:
[naam kind], geboren [in 1993] te [geboorteplaats], hierna: [kind]. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind], die feitelijk bij de moeder verblijft.
2. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en [kind] gedurende een jaar onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam. Tevens verzoekt de raad het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3. De moeder verzoekt het hof de raad niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad toe te wijzen.
5. De raad is van mening dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn. De raad is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat [kind] ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling in brede zin en hulpverlening in een vrijwillig kader niet tot de gewenste resultaten heeft geleid. [kind] verzuimt vaak van school, heeft depressieve perioden, dreigt te vervuilen en heeft een ernstige contactstoornis. De ouders hebben een onverenigbaar verschil in opvoeden waarbij de moeder nauwelijks eisen stelt en de vader [kind] overvraagt. Gezien de specifieke opvoedingsvraag die hij, als jongere met een ontwikkelingsstoornis, vraagt, gecombineerd met de aanwezige psychiatrische problematiek van de moeder, acht de raad de noodzaak voor een ondertoezichtstelling aanwezig.
6. De moeder stelt zich op het standpunt dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. De gezinssituatie is sterk verbeterd. De moeder zorgt zelf voor de noodzakelijke hulpverlening en begeleiding, [kind] gaat weer naar school en doet zijn best. Dit is allemaal zonder hulp van Jeugdzorg bereikt. De moeder heeft al maanden geen contact met Jeugdzorg.
7. De vader steunt het verzoek van de raad omdat [kind] naar zijn mening ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat er enige verbetering is opgetreden, betekent volgens de vader niet dat er geen bedreiging in de ontwikkeling van [kind] is, nu de veroorzakende en in stand houdende oorzaken volgens de vader nog steeds aanwezig zijn.
8. Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden uitgesproken indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aanwezig zijn. Bij de beoordeling dient het hof derhalve te onderzoeken [kind] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien zullen falen.
9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is – onweersproken – gebleken dat [kind] onder begeleiding van het door de moeder ingeschakelde ACT-team een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zo gaat hij weer naar school en krijgt hij trainingen/cursussen om met zijn autismetrekken om te gaan. De begeleider heeft desgevraagd te kennen gegeven dat het ACT-team probeert structuur aan te brengen in [kind]’s leven, alsmede zijn zelfvertrouwen en het vertrouwen in de mensen om hem heen te vergroten. Daarnaast voert de begeleider systeemgesprekken met de moeder en probeert hij de omgang tussen [kind] en zijn vader op gang brengen. Het hof oordeelt dat, gelet op de inzet en de effectiviteit van de begeleiding middels het ACT-team, de belangen dan wel de gezondheid van [kind] thans niet zodanig bedreigd worden dat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de begeleiding weliswaar op vrijwillige basis wordt gegeven, maar dat het ACT-team over de nodige contacten beschikt om aan de bel te trekken indien nodig. Het hof acht het een voordeel dat de begeleiding via het ACT-team indien de omstandigheden het toelaten tot [kind]’s vierentwintigste levensjaar voortgezet kan worden. Uit het voorgaande volgt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling thans niet aanwezig zijn. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
10. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Nievelt en Van Leuven, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2009.