GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 105.007.659/09
Rolnummer rechtbank : 68664/ HA ZA 07-2086
arrest van de familiekamer d.d. 17 november 2009
[de vrouw],
wonende te Strijen,
appellante tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.Quispel, kantoorhoudende te Oud-Beijerland,
[de man],
wonende te Wormer, gemeente Wormerland,
geïntimeerde tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.P. Quist, kantoorhoudende te Zwijndrecht.
Bij exploot van 22 februari 2008 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 februari 2008 van de rechtbank te Dordrecht tussen de partijen gewezen.
De vrouw heeft bij memorie van grieven 3 grieven geformuleerd.
De man heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden voorts heeft hij 4 grieven tegen voormeld vonnis van de rechtbank Dordrecht geformuleerd.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de vrouw de grieven bestreden.
Partijen hebben hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De vrouw heeft gevorderd: dat het het hof moge behage, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis dat op 6 februari 2008 door de rechtbank te Dordrecht, tussen appellante als eiseres in conventie en geïntimeerde als gedaagde in reconventie is gewezen, voorzover het betreft de afwijzing van de ontslagvergoeding, de toewijzing (in reconventie) van de gebruiksvergoeding en de toewijzing (in reconventie) van de betalingen die door geïntimeerde aan appellante zijn gedaan, één en ander zoals bedoeld in r.o. 7.5, 7.12 en 7.13 van het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellante in conventie toe te wijzen en de vordering in reconventie van geïntimeerde af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van dit geding.
2. De man vordert in zijn incidenteel appel: dat het uw gerechtshof moge behage bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de grieven van de vrouw te verwerpen en opnieuw rechtdoende de beslissing van de rechtbank te Dordrecht van 6 februari 2008 tussen partijen gewezen te vernietigen en de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen een bedrag van € 48.000 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2007 (conclusie van eis in reconventie) alsmede de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 30.144,52 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2007 ter zake de voorgeschoten bedragen en betaalde woonlasten, alsmede tot veroordeling van de vrouw in de kosten van beide procedures en de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 6 februari 2008 (het hof leest vonnis) voor het overige in stand te houden.
3. Uit grief 1 van de vrouw volgt dat zij van mening is dat het op de weg van de man ligt om te bewijzen of aannemelijk te maken dat de ontslagvergoeding is aangewend voor de gemeenschappelijke huishouding.
4. De man heeft gesteld dat hij de ontslagvergoeding in december 1994 heeft ontvangen en dat hij deze vergoeding heeft aangewend voor de gezamenlijk kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De man is van mening dat op de vrouw de bewijslast rust om te bewijzen waaruit voortvloeit dat de man de ontslagvergoeding voor zichzelf zou hebben gehouden.
5. Het hof overweegt als volgt. Onbestreden is dat de huwelijksgoederengemeenschap op 3 januari 1996 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand. Voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap is relevant welke goederen aanwezig zijn op datum van de ontbinding van voormelde gemeenschap.
6. Uit het betoog van de man volgt dat hij op de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap niet meer beschikte over de ontslagvergoeding. Als een goed niet meer aanwezig is op de datum van de ontbinding kan dit goed niet in de verdeling worden betrokken.
7. Op grond van artikel 1:98 BW dienen de echtgenoten desgevraagd aan elkaar inlichtingen te verstrekken over het gevoerde bestuur, alsmede over de stand der goederen en schulden van de gemeenschap. Deze regeling behelst echter geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. In het onderhavige geval heeft de man aan die informatie verplichting voldaan. Als de vrouw van mening is dat de ontslagvergoeding tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort rust op haar de bewijslast om dit aannemelijk te maken. De vrouw heeft ter zake geen concreet bewijsaanbod gedaan. De grief van de vrouw treft derhalve geen doel.
Gebruiksvergoeding voormalige echtelijke woning.
8. De vrouw kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat zij aan de man een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning dient te voldoen van € 17.557,-.
9. De vrouw voert daar toe onder meer aan, dat er tussen partijen een afspraak is gemaakt dat de vrouw in de echtelijke woning zou verblijven en dat de man de woonlasten althans een groot deel daarvan voor zijn rekening zou nemen.
10. Partijen zijn op 3 januari 1996 gescheiden. Tot november 2006 heeft de vrouw in de woning gewoond en heeft de man de lasten voor zijn rekening genomen.
11. Door de man wordt erkend dat hij gedurende een periode van twaalf jaar de kosten van de voormalige echtelijke woning heeft betaald. In deze periode woonde de vrouw in de woning.
12. De man vindt het redelijk dat aan hem een gebruiksvergoeding wordt toegekend aangezien hij de overwaarde met betrekking tot de voormalige echtelijke woning niet heeft kunnen benutten. De man verwijst eveneens naar de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 3 januari 1996 waarbij is bepaald: "Voor het gebruik van de echtelijke woning zal een redelijke vergoeding moeten worden betaald."
13. Door de man wordt bestreden dat hij verplicht was om de hypotheeklasten te voldoen omdat dit als alimentatie zou worden gezien tussen partijen.
14. Het hof overweegt als volgt. De rechtsrelatie tussen ex-echtgenoten wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval.
15. Uit de gewisselde stukken volgt dat beide partijen in de echtscheidingsprocedure werden bijgestaan door een advocaat.
16. Uit de wet volgt dat ieder der deelgenoten in een onverdeelde boedel te allen tijde de verdeling van de boedel kan vorderen. De man kon op grond van de wet een einde maken aan de onverdeeldheid en hij had na de verdeling kunnen beschikken over de overwaarde met betrekking tot de voormalige echtelijke woning. Door dit niet te doen komen de door hem gestelde gevolgen voor zijn rekening en risico.
17. In eerste aanleg is door de vrouw een brief van haar voormalige advocaat aan de voormalige advocaat van de man in het geding gebracht. Het hof verwijst naar productie 6 bij de conclusie van antwoord. Het betreft een brief van 17 oktober 1995. De voormalige advocaat van de vrouw schrijft aan de voormalige advocaat van de man:
" Zekerheidshalve bevestig ik u nog dat partijen hebben afgesproken de boedelverdeling voor onbepaalde tijd uit te stellen, met dien verstande dat de hypotheeklasten van de echtelijke woning voor rekening blijven van uw cliënt zolang deze door hem redelijkerwijs kunnen worden voldaan."
18. Gezien de inhoud van deze brief en het niet handelen van de man gedurende een periode van tien jaar acht het hof de stelling van de vrouw aannemelijk dat er tussen partijen een afspraak bestond dat de vrouw geen aanspraak op alimentatie zou maken zolang de man de lasten van de echtelijke woning zou voldoen. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet redelijk om aan de man ten laste van de vrouw een gebruiksvergoeding toe te kennen voor het gebruik van haar van de voormalige echtelijke woning.
19. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd ter zake de gebruiksvergoeding behoeft geen verdere bespreking aangezien dit niet afdoet aan het oordeel. Grief 2 treft doel.
20. Door de vrouw wordt erkend dat de man aan haar wat geld gaf of bepaalde kosten voor haar betaalde. Voorts wordt door haar erkend dat zij steeds heeft aangeboden dat alles zou worden terugbetaald, echter de man heeft daarop steeds geantwoord dat dit werkelijk niet hoefde en dat één en ander als een gift dient te worden beschouwd.
21. Door de man wordt ontkend dat hij de voorgeschoten bedragen aan de vrouw zou hebben geschonken.
22. De man stelt dat partijen een overeenkomst hebben gesloten van geldlening (de voorgeschoten bedragen) waarbij de man ontkent de door de vrouw gestelde nadere overeenkomst dat de vrouw de bedragen niet meer zou hebben te voldoen. Volgens de man rust op de vrouw de bewijslast om aan te tonen dat zij de bedragen niet meer behoeft te voldoen aan de man.
23. Het hof overweegt als volgt. Door de vrouw wordt gesteld dat het een en ander dient aangemerkt te worden als een gift. Door de man wordt niet ontkend dat de vrouw in een slechte financiële positie verkeerde. De man heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond van welke voorwaarden hij aan de vrouw de gelden heeft geleend. De man heeft niets gesteld omtrent de aflossing en mogelijke rente over de verschuldigde bedragen. Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen van 18 september 1987 tot 3 januari 1996 zijn gehuwd, voorts acht het hof de stelling van de vrouw aannemelijk dat partijen na de echtscheiding ook nog regelmatig contact met elkaar hadden.
24. Gezien de stelling van de vrouw dat een en ander als een gift dient te worden beschouwd, de relatie die er tussen partijen bestond, de slechte financiële positie waarin de vrouw verkeerde, is het hof van oordeel dat op de man de bewijslast rust om aan te tonen dat hij de voorgeschoten bedragen aan de vrouw heeft geleend.
25. Op basis van hetgeen de man heeft gesteld kan het hof niet vaststellen dat de voorgeschoten bedragen dienen te worden aangemerkt als een geldlening. De man heeft ter zake het voorgaande geen bewijs aangeboden. Het bewijsaanbod van de man zoals verwoord in punt 36 van zijn memorie van antwoord heeft slechts betrekking op de bedragen die de vrouw heeft ontvangen, gezien het hof hiervoor heeft overwogen is zulks niet relevant. Grief 3 treft eveneens doel.
26. De man vordert in incidenteel appel een hogere gebruiksvergoeding ter zake de voormalige echtelijke woning. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen behoeft dit geen verdere bespreking. Voorts vordert de man betaling van de woonlasten ad € 24.031,91, gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen behoeft dit eveneens geen verdere bespreking aangezien het hof het aannemelijk acht dat de man de woonlasten voor zijn rekening zou nemen gedurende de periode dat de vrouw nog woonachtig was in de voormalige echtelijke woning. Aangezien de man geen vordering heeft op de vrouw uit hoofde van de woonkosten, de door hem gestelde voorgeschoten bedragen ten behoeve van de vrouw, komt hem eveneens geen wettelijke rente toe.
27. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten van dit hoger beroep tussen partijen te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten voldoet.
Gedeeltelijke vernietiging
28. Het bestreden vonnis van 6 februari 2008 van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen dient te worden vernietigd voor zover de vrouw is veroordeeld om aan de man te voldoen de somma van € 23.669,61 ter zake de gebruiksvergoeding en de voorgeschoten bedragen.
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 6 februari 2008 tussen de partijen gewezen voor zover de vrouw aan de man dient te voldoen de somma van € 23.669, 61 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van de man terzake een gebruiksvergoeding van het woonhuis, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de vordering ter zake de voorgeschoten bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, alsnog af;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Dusamos en van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2009 in aanwezigheid van de griffier.