GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.040.728/01
Rolnummer Rechtbank : 81689/KGZA 09-153
arrest van de familiekamer d.d. 3 november 2009
[de appellant],
wonende te Sliedrecht,
appellant in het principale appel, verweerder in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [de appellant],
advocaat: mr. N. Grijmans-Ve[X]aal te Amsterdam,,
Stichting [X],
gevestigd te Ridderkerk,
geïntimeerde in het principale appel, appellante in het incidentele appel,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. L.P. Quist te Zwijndrecht .
Het verdere verloop van het geding
Het hof verwijst naar het arrest van de negende civiele kamer d.d. 1 september 2009, in deze zaak tussen partijen gewezen.
Op 17 september 2009 heeft de bij genoemd arrest bevolen comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces verbaal is opgemaakt. Arrest is daarbij bepaald op 27 oktober 2009.
Partijen hebben gefourneerd op 6 oktober 2009.
Beoordeling van het hoger beroep, zowel in het principaal als het incidentele appel
1. In de kern komen de grieven in het principale appel erop neer dat de getroffen voorlopige voorzieningen in geen verhouding staan tot het belang van [de appellant] om ongelimiteerd en onvoorwaardelijk contact met zijn moeder te hebben. De grieven in het incidentele appel komen erop neer dat de voorzieningenrechter verdergaande voorzieningen had moeten treffen. Het hof ziet aanleiding de grieven in het principale en incidentele appel gelijktijdig te behandelen, zulks gelet op de samenhang die door het feitencomplex bestaat.
De vorderingen in conventie
2. Het hof gaat uit van de feiten als vermeld in het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter als vermeld onder 2.1 tot en met 2.9, voor zover daartegen niet is gegriefd.
Aan de hand van hetgeen de partijen in hoger beroep hebben aangevoerd en met name ook uit hetgeen tijdens de comparitie van partijen naar voren is gebracht is het hof duidelijk geworden dat [de appellant] zeer betrokken is bij de positie waarin zijn moeder in de afgelopen periode is komen te verkeren. [de appellant], die vele jaren verstoken is geweest van contact met zijn moeder, heeft haar aangetroffen in een omgeving en met een verzorging waarin hij zich niet kon en kan vinden. [de appellant] heeft het hof duidelijk gemaakt dat hij een (te) groot verschil ervoer in de omstandigheden waaronder zijn moeder vóór haar opname in het verzorgingstehuis van [X] (hierna: het verzorgingstehuis) verkeerde en die van daarna. Een bijkomend aspect is dat de verhoudingen tussen [de appellant] en diverse familieleden, onder wie zijn [zus], bijzonder slecht zijn. De verhoudingen waren reeds gedurende langere tijd verstoord, derhalve al ruim voordat moeder in het verzorgingstehuis werd opgenomen.
3. [X] werd geconfronteerd met klachten en verzoeken van [de appellant] aangaande de verzorging van zijn moeder. Daarnaast werd [X] geconfronteerd met de gevolgen van de ernstig verstoorde familieverhoudingen. In de periode voordat [de appellant] in [X] verscheen had [X] daarmede niets van doen gehad.
4. [de appellant] heeft het negeren en / of afwijzen van zijn verzoeken, kritiek en klachten beantwoord met eigenmachtig ingrijpen in de verzorging van zijn moeder, op een wijze waar [X] en met name de verzorgenden, in dienst van [X], hinder en last van gingen ondervinden. Het hof verwijst naar de inhoud van productie 5 bij brief van de advocaat van [X] van 9 september 2009. Ook al neemt het hof daarbij tevens in aanmerking hetgeen [de appellant] in verweer daarop aanvoert, waartoe onder meer verwezen kan worden naar productie N bij schrijven van de advocaat van [de appellant] van 9 september 2009, de door medewerkers van [X] beschreven gebeurtenissen rond [de appellant] en zijn moeder in de periode vanaf 20 tot en met 30 augustus 2009 bevestigen naar het oordeel van het hof dat de voorzieningenrechter [de appellant] terecht het gebod heeft opgelegd zich uitsluitend te manifesteren als bezoeker, in de zin dat hij zich op geen enkele wijze mengt in het zorgplan van zijn moeder en [de appellant] heeft verboden aanwezig te zijn bij daadwerkelijke momenten van zorgverlening, indien het personeel van [X] van [de appellant] verlangt dat hij daarbij niet aanwezig is of blijft. Het hof overweegt daartoe dat voorshands voldoende aannemelijk is dat rond de moeder van [de appellant] en in het verzorgingstehuis van [X] door het optreden van [de appellant] een onrustige en voor de verzorgenden bedreigende situatie ontstond, die, wat er ook zij van de inhoudelijke waarde van de bevindingen van [de appellant], niet door [X] hoefde te worden getolereerd.
5. Het hof tekent hierbij aan dat het in een spoedvoorzienig als waarvan in deze zaak sprake is, van minder belang is in welke hoedanigheid [de appellant] is opgetreden, gelet op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Daarnaast overweegt het hof dat vast stond dat [de appellant] in ieder geval een zoon van de cliënte van de instelling is. Op basis van het gegeven dat [de appellant] niet betrokken is geweest bij de opname van de moeder in [X], destijds, [de appellant] zich gedurende meerdere jaren niet heeft vertoond binnen [X] en het feit dat [de appellant] niet uitdrukkelijk als vertegenwoordiger van zijn moeder is aangewezen, acht het hof het, evenals de voorzieningenrechter, niet aannemelijk dat [de appellant] als vertegenwoordiger in de zin van de zorgverleningsovereenkomst, van zijn moeder gezien kan worden.
6. Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat niet is vast komen te staan wie wel als vertegenwoordiger in genoemde zin dient te worden aangemerkt. De procedure in kort geding leent zich niet voor een zodanige vaststelling. Ook zijn in de vertegenwoordigings- kwestie niet alle belanghebbenden in deze zaak betrokken. Het hof acht het minder gelukkig dat [X] deze kwestie niet voortvarender heeft aangepakt, door aan te sturen op de benoeming van een mentor, toen zij kon vaststellen dat de familieleden onderling niet tot overeenstemming konden komen omtrent de vertegenwoordigingskwestie. Het hof ziet in dat op [X] geen verplichting rust zich in te spannen om deze kwestie te regelen, doch anderzijds vraagt [X] de voorzieningenrechter wel een absoluut contactverbod aan [de appellant] op te leggen, waar een minder ingrijpend middel wellicht baat zou hebben gebracht. Gelet bijvoorbeeld op de positie die de mentor volgens de wet bekleedt, zouden betrokkenen met diens beleid en verlangens ten aanzien van de verzorging van de moeder van [de appellant] rekening moeten houden. Ingeval [de appellant] met de mentor zou worden geconfronteerd mag worden verwacht dat hij zich bij diens beleid zal neerleggen. Dat [X] de onbestendige situatie zo (mede) laat voortduren, omdat zij niet de noodzaak ziet hier zelf een rol te vervullen, maakt dat het hof [X] vanaf een zeker tijdtip mede verantwoordelijk houdt voor het voortduren van de problemen. [X] heeft in het bestreden vonnis immers kunnen lezen dat het niet op voorhand duidelijk is wie voor de moeder als de aangewezen vertegenwoordiger dient te worden beschouwd. Het hof acht een volledig contactverbod voor [de appellant] ook te vergaand in een situatie waar de minder vergaande middelen niet zijn benut of geprobeerd te benutten.
7. Het hof stelt ook vast dat de situatie vanaf 30 augustus 2009, de dag waarop de moeder van [de appellant] in het Albert Schweizer Ziekenhuis te Dordrecht werd opgenomen, is veranderd. De moeder is op 3 september 2009 teruggebracht naar [X]. Onweersproken heeft [de appellant] gesteld dat hij vanaf 3 september 2009 niet meer in het verzorgingstehuis van [X] is geweest en dat hij er van af heeft gezien zijn moeder te bezoeken.
8. In de beschreven feiten en omstandigheden ziet het hof aanleiding het gebod en verbod van de voorzieningenrechter in tijd te beperken tot 3 september 2009. Er was voor die tijd gelegenheid andere, minder vergaande middelen in te zetten.
De grieven van [de appellant] slagen in dit opzicht gedeeltelijk. Het hof acht de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsomvoorziening in overeenstemming met het belang aan de zijde van [X] dat met het gebod en verbod is gemoeid.
De vorderingen in eerste aanleg in reconventie
9. Evenals de voorzieningenrechter acht het hof voorshands geen grondslag aanwezig voor de vorderingen van [de appellant]. Er kan niet gesproken worden van een vertegenwoordiging in de zin van de zorgverleningsovereenkomst, dan wel anderszins van zijn moeder door [de appellant]. Evenmin is het hof gebleken van een onrechtmatige toestand rond de moeder van [de appellant] in het verzorgingstehuis van [X], dan wel onrechtmatige gedragingen van [X] jegens [de appellant]. Het moge zo zijn dat [de appellant] zich de verzorging van zijn moeder anders voorstelt en op andere wijze ingevuld wenst te zien. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat [X] onrechtmatig jegens de moeder van [de appellant] of [de appellant] zelve handelt door niet op zijn verzoeken en sommaties terzake in te gaan. De grief van [de appellant] zal worden verworpen.
In het principale appel:
10. In conventie blijven het gebod en verbod in stand, doch worden in tijd beperkt, in reconventie wordt de vordering van [de appellant] afgewezen. Dit brengt het hof er toe de kosten te compenseren.
In het incidentele appel:
11. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.
Beslissing in het principale en incidentele appel
bekrachtigt het bestreden vonnis behoudens voorzover het beoogt werking te hebben na
2 september 2009;
vernietigt het bestreden vonnis voorzover daaraan werking zou toekomen vanaf 3 september 2009;
vult het vonnis in zoverre aan dat het gebod en verbod geldigheid hebben behouden tot
3 september 2009;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het hoger beroep in het principale appel;
veroordeelt [X] in de kosten van het hoger beroep in het incidentele appel, aan de zijde van [de appellant] tot heden begroot op € 1.798,-- terzake salaris van diens advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F.A. Husson, M.C.M. van Dijk en C.A.R.M. van Leuven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2009 in aanwezigheid van de griffier.