Rolnummer: 22-003977-08
Parketnummers: 09-900093-08 en 09-900422-06 (TUL)
Datum uitspraak: 14 april 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juli 2008 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 maart 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 09 februari 2008 te 's-Gravenhage P.R.S. heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde S. dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik jou één op één tegenkom, dan maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. hij op of omstreeks 09 februari 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten R.B.), meermalen, althans eenmaal, tegen/op het/een (linker)oog heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3. hij op of omstreeks 09 februari 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten A. B.), meermalen, althans eenmaal, in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of een zogenaamde kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4. hij op of omstreeks 28 januari 2008 te Zoetermeer F.W.A.B.E. en/of P.C.M. heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde E. en M. dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jullie dood en jullie gaan eraan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 190 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens (onder meer) de stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt begeleiding door stichting Exodus en behandeling bij De Waag, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan die reclasseringsinstelling om de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarde. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09-900422-06 afgewezen, zijn de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de verdachte. Dit standpunt, dat nader is weergegeven in haar pleitnota, laat zich als volgt samenvatten.
Het openbaar ministerie heeft doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort gedaan. Immers - zakelijk weergegeven - :
1. bij de aanhouding van de verdachte is disproportioneel geweld gebruikt: er is - in strijd met de Ambtsinstructie voor de politie - twee maal en van te dichtbij met pepperspray in zijn gezicht gespoten. Later is de verdachte - terwijl hij geboeid in het politiebusje lag - door verbalisant S. met gebalde vuist in zijn gezicht geslagen;
2. hierover is vervolgens noch in het proces-verbaal van aanhouding, noch in andere processen-verbaal gerelateerd. Pas na de voorgeleiding van de verdachte is een meldingsformulier geweldsaanwending opgemaakt. Het voorgeleidingsdossier was - zonder informatie over de geweldsaanwending en gelet op het bij de verdachte aanwezige letsel - incompleet, zodat de rechter-commissaris op 11 februari 2008 de rechtmatigheidstoets moest uitvoeren op grond van een onvolledig beeld;
3. het bevel dat de rechter-commissaris op 12 februari 2008 (naar aanleiding van een verzoek ex artikel 36a van het Wetboek van Strafvordering) mondeling aan de officier van justitie gaf om de verdachte medisch te laten onderzoeken op schaafwonden, blauwe plekken, de hand, het effect van pepperspray en de vraag of de verdachte een kopstoot heeft gegeven, is niet uitgevoerd: het in het dossier gevoegde medische rapport is opgesteld naar aanleiding van een eerder bezoek door een arts op 9 februari 2008 en betreft een standaardonderzoek. Door genoemd rapport in het dossier te voegen, is aan de verdediging en de zittingsrechter een verkeerde voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot het voldoen aan het bevel en de aanwezigheid van letsel bij de verdachte;
4. aan het bevel van de zittingsrechter d.d. 25 april 2008 om de correspondentie tussen de rechter-commissaris en de officier van justitie over de uitvoering van de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 12 februari 2008 aan het dossier toe te voegen, is door het Openbaar Ministerie onvolledig gehoor gegeven. Immers omvatte de door het parket toegevoegde correspondentie niet de e-mail van de rechter-commissaris waarin hij benadrukte dat de advocaat een nieuw onderzoek door een arts wilde. Hierdoor is de indruk gewekt dat was voldaan aan een bevel van de rechter.
Aldus heeft het Openbaar Ministerie volgens de raadsvrouw structureel gebrekkige informatie verschaft en rechters en de verdediging onjuist voorgelicht, terwijl de vormverzuimen onherstelbaar zijn.
Het hof overweegt dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, zodat de onder 4 genoemde omstandigheid reeds daarom niet (mede) kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie of een van de andere in dat wetsartikel vermelde reacties op vormverzuimen. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Bij de beoordeling van de overige genoemde omstandigheden - die wel betrekking hebben op veronderstelde vormverzuimen begaan bij het voorbereidend onderzoek - stelt het hof voorop dat slechts sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging als de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort werd gedaan.
Het hof stelt met de verdediging vast dat jegens de verdachte sprake is geweest van het hierboven onder
1 vermelde disproportionele geweld, hetgeen naar 's hofs oordeel laakbaar is.
2. Het voorgeleidingsdossier
Het hof stelt voorop dat de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling - gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen - niet aan 's hofs oordeel is onderworpen. Ten overvloede overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is gewacht tot na de voorgeleiding met het toevoegen aan het dossier van het - overigens reeds op 9 februari 2008 opgemaakte - meldingsformulier geweldsaanwending.
Hoewel niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een mondeling bevel van de rechter-commissaris om de verdachte medisch nader te laten onderzoeken (maar slechts van een daartoe strekkend schriftelijk bevel d.d. 25 februari 2008), blijkt naar 's hofs oordeel uit de e-mails d.d. 12 februari 2008 van de rechter-commissaris aan de officier van justitie genoegzaam dat hij nadere inlichtingen wenste omtrent het letsel van de verdachte. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval het Openbaar Ministerie een eigen verantwoordelijkheid had om het door de verdediging gewenste nadere onderzoek zo spoedig mogelijk na 12 februari 2008 te doen uitvoeren. Met de verdediging stelt het hof evenwel op basis van het dossier - waaronder de rc-verklaring d.d. 17 juni 2008 van de arts Said Shams - vast dat dit onderzoek niet is uitgevoerd en dat is volstaan met het toevoegen aan het dossier van het op 13 februari 2008 door Shams - naar aanleiding van een eerder bezoek aan de verdachte - ingevulde aanvraagformulier medische informatie, dat geen informatie bevat over de door de verdediging gewenste vragen over het letsel van de verdachte. Het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie de belangen van de verdachte door het aanvullende medische onderzoek niet te doen uitvoeren, grovelijk heeft veronachtzaamd. Immers, de verdachte had er - gelet op het geweld bij zijn aanhouding - in het kader van zijn verdediging belang bij dat de ernst en de omvang van het ontstane letsel nader zouden worden vastgesteld. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval bovendien de rechterlijke controle op het handelen van de politie (deels) is gefrustreerd.
Het hof komt tot de slotsom dat de belangen van de verdachte, gelet op hetgeen onder 1 en 3 is vermeld, zodanig grovelijk zijn veronachtzaamd dat aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan. Het hof is evenwel van oordeel dat met een minder ingrijpende reactie kan worden volstaan, dan bepleit door de verdediging. Het hof zal dan ook bepalen dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Het hof ziet - indien aan de overige voorwaarden voor strafoplegging is voldaan - in de genoemde verzuimen wel aanleiding de op te leggen straf te verlagen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 09 februari 2008 te 's-Gravenhage P.R.S. heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde S. dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik jou één op één tegenkom, dan maak ik je dood";
2. hij op 09 februari 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten R.B.) tegen een oog heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3. hij op 09 februari 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten A.B.) een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4. hij op 28 januari 2008 te Zoetermeer F.W.A.B.E. en P.C.M. heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde E. en M. dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jullie dood en jullie gaan eraan".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
Anders dan de raadsvrouw acht het hof de verklaringen van de aangevers E. en M. betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu zij op veel punten gelijkluidend zijn. Het hof ziet voorts niet in waarom de aangevers de verdachte ten onrechte zouden belasten.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van het gebeurde thuis was: het hof acht de verklaring d.d. 10 februari 2008 van A.B. op dit punt onbetrouwbaar. Zij verklaart kort gezegd dat V.E., de ex-vriendin van de verdachte, haar in de nacht van maandag 29 januari 2008 (het hof begrijpt: 28 januari 2008) belde en zei dat de verdachte met zijn vader voor de deur van haar ouders stond en dat zij, A., vervolgens naar de wc is gegaan, dat zij dekens op de bank zag liggen en er van uit ging dat de verdachte daar lag. Nu de aangevers, noch de getuige V.E. zelf hebben verklaard dat ook verdachtes vader bij de bedreiging aanwezig was en het hof voorts niet inziet waarom A. zich er niet van zou hebben vergewist dat de verdachte daadwerkelijk onder de dekens lag, hecht het hof aan haar verklaring op dit punt geen geloof.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het 2 en 3 bewezen verklaarde:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof (onder meer) kennis genomen van de rapportage pro Justitia d.d. 18 juni 2008, opgemaakt en ondertekend door W.J.L. Lander, psycholoog. Lander concludeert dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheids-stoornis. Ten aanzien van het gebeurde op 9 januari 2008 heeft de verdachte zijn wil en gedrag echter in vrijheid kunnen bepalen, zodat hij als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De kans op recidive van een soortgelijk delict is volgens Lander aanwezig. Om die kans te verminderen, zou de verdachte behandeld moeten worden voor zijn agressieproblematiek en middelengebruik. Geadviseerd wordt dat de verdachte zich daarvoor aanmeldt bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder dezelfde bijzondere voorwaarde als gesteld door de politierechter.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tijdens een nachtelijke ruzie de vriendin van zijn vader een kopstoot gegeven en haar broer een blauw oog geslagen. Eenmaal aangehouden heeft hij, toen hij op het bureau naar zijn cel werd gebracht, een verbalisant bedreigd. Daarnaast heeft de verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-schoonouders. Zodoende heeft de verdachte volstrekt nodeloos inbreuk gemaakt op de fysieke en/of psychische integriteit van de diverse slachtoffers.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2009 is de verdachte al meerdere malen onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder mishandeling en bedreiging.
Het hof is van oordeel dat de gepleegde feiten een gevangenisstraf als door de politierechter opgelegd rechtvaardigen. Gelet op hetgeen over de veronachtzaming van de belangen van de verdachte in het voorbereidend onderzoek is overwogen, is het hof evenwel van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden kortere duur, onder de na te noemen bijzondere voorwaarde, een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft daarbij - behalve op voornoemde rapportage pro Justitia - gelet op het reclasseringsrapport d.d.
24 maart 2009, waarin wordt geconcludeerd dat de kans op recidive groot is, wanneer niet verder wordt gewerkt aan de hulpverleningsdoelen. Zaken als het niet hebben van een zelfstandige woning, het hebben van schulden en de behandeling bij forensische polikliniek De Waag die nog niet loopt, zorgen ervoor dat de criminogene factoren in stand worden gehouden. De rapporteur wijst op het belang van continuering van de begeleiding en behandeling.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis d.d. 17 augustus 2006 van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage (met parketnummer
09-900422-06) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 82 dagen, met bevel dat een gedeelte van die straf, groot 45 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Hij heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is dus gegrond.
Nu de verdachte evenwel gelet op het door hem in deze zaak ondergane voorarrest feitelijk geen voordeel heeft bij de voormelde verlaging van de straf door het hof in verband met de veronachtzaming van zijn belangen in het voorbereidend onderzoek, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Nu de benadeelde partijen - die in eerste aanleg niet ontvankelijk werden verklaard - hun vorderingen niet hebben gehandhaafd, zijn deze in hoger beroep niet meer aan de orde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een op 60 (zestig) dagen bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland zolang die instelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag.
Verstrekt aan de Reclassering opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie in de zaak met parketnummer 09-900422-06).
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. P.H. Holthuis en mr. M. Kessler, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 april 2009.
Mr. Kessler is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.