ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5208

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000290-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
  • P.H. Holthuis
  • M. Kessler
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot zware mishandeling en diefstal tijdens autorit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, diefstal en mishandeling van zijn partner, T.B.F. De feiten vonden plaats op 29 juni 2007, toen de verdachte tijdens een autorit met T.B.F. aan de handrem trok terwijl de auto met een snelheid van 80 tot 100 kilometer per uur reed. Dit leidde tot een gevaarlijke situatie waarbij de auto kon slippen of draaien, wat de kans op zwaar lichamelijk letsel voor zowel de verdachte als het slachtoffer vergrootte. Daarnaast had de verdachte eerder die maand T.B.F. in haar hand gebeten en haar mobiele telefoon vernield, en had hij ook 30 euro van haar gestolen. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij geen opzet had op de zware mishandeling, en oordeelde dat hij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zijn handelen tot ernstig letsel zou leiden. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde hem een taakstraf op van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en besloot dat de bijzondere voorwaarden van de reclassering niet nodig waren in het kader van het hulpverleningstraject waar de verdachte in zat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000290-08
Parketnummer: 11-711740-07
Datum uitspraak: 14 april 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 7 januari 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 maart 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 29 juni 2007 te Hardinxveld-Giessendam en/of Papendrecht en/of Dordrecht, in ieder geval op de weg van Hardinxveld-Giessendam naar Dordrecht, in ieder geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd T.B.F. (partner van verdachte), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl hij, verdachte, als passagier gezeten was in een auto, welke werd bestuurd door T.B.F.,
- meermalen, althans eenmaal, voornoemde F. in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
- aan de handrem van voornoemde auto heeft getrokken terwijl die auto reed met een snelheid gelegen tussen de 80 en 100 kilometer per uur (met als gevolg dat die auto is gaan slippen en/of gaan draaien),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voor zover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2007 te Hardinxveld-Giessendam en/of Dordrecht en/of Papendrecht, in ieder geval op weg van Hardinxveld-Giessendam naar Dordrecht, in ieder geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten T.B.F. (partner van verdachte), meermalen, althans eenmaal, - in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of - (met kracht) met haar hoofd tegen de autodeur heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
hij op of omstreeks 29 juni 2007 te Dordrecht en/of Papendrecht, als bijrijder gezeten in een auto welke werd bestuurd door T.B.F., aan de handrem van die auto heeft getrokken terwijl die auto reed met een snelheid gelegen tussen de 80 en 100 kilometer per uur, door welke gedraging(en) van verdachte op de weg, N3, gevaar werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2. hij op of omstreeks 29 juni 2007 te Dordrecht en/of Rotterdam en/of op weg van Dordrecht naar Rotterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (30 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan T.B. F., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3. hij op of omstreeks 30 mei 2007 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten T.B. F. (partner van verdachte)), in de hand heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4. hij op of omstreeks 30 mei 2007 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan T.B.F., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die mobiele telefoon stuk te gooien, althans stuk te maken;
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt het volgen van de agressietraining en de training cognitieve vaardigheden (CoVa). Daarbij is aan de reclassering opdracht gegeven om de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarde.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsverweer feit 1
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat bij de verdachte het (voorwaardelijk) opzet op de zware mishandeling van het slachtoffer heeft ontbroken, nu de verdachte vóórdat hij aan de handrem trok om zich heen heeft gekeken en niet uit het dossier blijkt dat er overig verkeer op de weg was.
Het hof neemt op basis van de verklaring van het slachtoffer aan dat op het moment dat de verdachte aan de handrem trok, de auto reed met een snelheid van tussen de 80 en 100 kilometer per uur. Door bij die snelheid aan de handrem te trekken, heeft de verdachte - zelfs indien er op dat moment geen andere auto's in de buurt waren - bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de auto zou gaan slippen en/of draaien en dat het slachtoffer (en hijzelf) zwaar lichamelijk letsel zou(den) oplopen, bijvoorbeeld als gevolg van een botsing met een ander voertuig, de vangrail of over de kop slaan. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 29 juni 2007 in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd T.B.F. opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
terwijl hij, verdachte, als passagier gezeten was in een auto, welke werd bestuurd door T.B.F.,
- aan de handrem van voornoemde auto heeft getrokken terwijl die auto reed met een snelheid gelegen tussen de 80 en 100 kilometer per uur (met als gevolg dat die auto is gaan slippen en gaan draaien)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 29 juni 2007 in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (30 Euro), toebehorende aan T.B.F.;
3. hij op 30 mei 2007 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten T.B.F.), in de hand heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4. hij op 30 mei 2007 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, toebehorende aan T.B.F., heeft vernield door die mobiele telefoon stuk te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Diefstal;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Mishandeling;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, onder dezelfde bijzondere voorwaarde als gesteld door de politierechter.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft tijdens een autorit met het slachtoffer aan de handrem getrokken, terwijl zij 80 tot 100 kilometer per uur reden. Daarnaast heeft hij EUR 30,-- van haar gestolen. Ongeveer een maand eerder heeft hij haar in haar hand gebeten en haar mobiele telefoon vernield.
Door eerstgenoemd feit heeft de verdachte het niet te verwaarlozen risico genomen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dergelijk gevaarzettend handelen is volstrekt ontoelaatbaar. Door de mishandelingen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit van het slachtoffer. Door het plegen van de diefstal en de vernieling heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2009 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de getuige-deskundige B.T.C. van den Heuvel, medewerker van Stichting Moria te Nijmegen. Hij heeft onder andere verklaard - zakelijk weergegeven - dat de verdachte sinds kort bij Moria verblijft en dat hij daar - met medeweten van en in overleg met de reclassering - wordt begeleid bij het vinden van werk en woonruimte, bij het contact met familie en vrienden en bij eventuele verslavings- en agressieproblematiek. Het door de verdachte - in het kader van detentiefasering - te volgen traject duurt één tot anderhalf jaar. De getuige-deskundige heeft aangegeven dat het opleggen van een gevangenisstraf zou betekenen dat de verdachte zal worden uitgeschreven bij Moria en dat zijn plaats door iemand anders zal worden ingenomen. Een werkstraf kan volgens hem zonder problemen worden uitgevoerd, omdat daarvoor ruimte zal worden gemaakt in het door de verdachte te volgen programma.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een werkstraf alsmede - vanuit een oogpunt van speciale preventie - een voorwaardelijke gevangenisstraf, beide straffen van navermelde duur, een passende en geboden reactie vormen. Het stellen van de bijzondere voorwaarde als gevorderd door de advocaat-generaal, acht het hof gelet op het huidige hulpverleningstraject niet nodig.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63, 300, 302, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren,
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 90 (negentig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. P.H. Holthuis en mr M. Kessler, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 april 2009.
Mrs. Holthuis en Kessler zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.