ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5214

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.031.901/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • B. Bouritius
  • A. van de Poll
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige en belangen van de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd van 29 januari 2009 tot 29 januari 2010. De moeder was van mening dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren en dat zij in staat was om de minderjarige een stabiele en liefdevolle omgeving te bieden. Ze had hulp gezocht bij de GGZ en was van plan om samen met haar zoon en nieuwe partner verder te gaan met haar leven.

Jeugdzorg, die als belanghebbende was aangemerkt, betwistte het beroep van de moeder en stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de thuissituatie. De raad voor de kinderbescherming steunde het standpunt van Jeugdzorg en benadrukte dat de hulpverlening nog steeds nodig was. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat er geen sprake was van een situatie waarin de minderjarige ernstig in zijn belangen werd bedreigd. De zorgen van Jeugdzorg waren niet voldoende onderbouwd en de moeder had blijk gegeven van verantwoordelijkheid in de opvoeding.

Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de ondertoezichtstelling met ingang van de uitspraak eindigde. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waarmee het hof de belangen van de minderjarige en de moeder in overweging nam.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 november 2009
Zaaknummer. : 200.031.901/01
Rekestnr. rechtbank : 08-3079
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M.M. Heilbron te Amsterdam,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
vestiging Gouda,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, directie Zuid-West,
vestiging Den Haag,
hierna: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 20 april 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 januari 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 27 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Jeugdzorg heeft op 1 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof op 8 juni 2009 het raadsrapport d.d. 29 november 2007 doen toekomen dat de raad in deze zaak heeft opgemaakt.
Op 29 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, namens Jeugdzorg mevrouw H. Sliekers (gezinsvoogd) en de heer J. Pappers (teamleider), en namens de raad mevrouw D. Derks. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarige verlengd van 29 januari 2009 tot 29 januari 2010 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam], geboren op [geboortedatum] in 2002 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige, voor de periode van 29 januari 2009 tot 29 januari 2010. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4. De moeder betwist dat de gronden die hebben geleid tot de (verlenging van de) ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en stelt dat zij in staat is gebleken de minderjarige een stabiele en liefdevolle leefomgeving te bieden waarin hij zich goed ontwikkelt. De moeder betoogt dat zij op eigen initiatief hulp heeft gezocht bij de GGZ en dat zij door de behandeling, die thans is afgerond, haar verleden heeft verwerkt. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat zij samen met haar zoon en haar nieuwe partner verder wil met haar leven en dat zij het verleden door de tussenkomst van Jeugdzorg niet kan afsluiten. Zij is van mening dat de ondertoezichtstelling ten onrechte alleen tot doel heeft om de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige af te dwingen. Voorts maakt de moeder in haar beroepschrift er bezwaar tegen dat de verlenging van de ondertoezichtstelling in eerste aanleg is uitgesproken zonder dat zij daarin is gehoord.
5. Jeugdzorg stelt dat de moeder in eerste aanleg wel in de gelegenheid is gesteld haar mening omtrent de verlenging van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter uiteen te zetten. Voorts stelt Jeugdzorg zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige terecht is verlengd. Hoewel de minderjarige lijkt op te groeien in een warme en liefdevolle opvoedingssituatie, zijn er ook zorgen omtrent zijn ontwikkeling. De moeder staat volgens Jeugdzorg niet open voor hulp in de thuissituatie waardoor het zicht op de thuissituatie ontbreekt. Jeugdzorg stelt dat er zorgen zijn over het geestelijk welzijn van de moeder evenals over de vermoedens van huiselijk geweld in de huidige gezinssituatie. Daarbij, zo betoogt Jeugdzorg, spreekt de moeder niet met de minderjarige over zijn vader en verwent zij de minderjarige te veel. Ook het feit dat de door deskundigen voor de moeder en de minderjarige geadviseerde weerbaarheidstraining nog niet is gestart, noemt Jeugdzorg zorgelijk. Volgens Jeugdzorg kan de moeder, onder meer door de strijd die tussen haar en de vader woedt, onvoldoende rekening houden met de belangen van de minderjarige. Een ondertoezichtstelling blijft in deze situatie noodzakelijk omdat enkel op die wijze de belangen van de minderjarige kunnen worden behartigd, aldus Jeugdzorg.
6. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij zich aansluit bij het standpunt van Jeugdzorg. Uit het feit dat een aantal doelen van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarige zijn behaald, blijkt dat de hulpverlening aanslaat. Hulpverlening, gericht op de structuur in de thuissituatie en de weerbaarheid van de moeder en de minderjarige, is volgens de raad echter nog steeds noodzakelijk. De problemen inzake de omgang tussen de vader en de minderjarige kunnen daarbij volgens de raad niet los worden gezien van de ondertoezichtstelling van de minderjarige.
7. Het hof overweegt met betrekking tot het bezwaar van de moeder dat de bestreden beschikking is gegeven zonder dat zij door de kinderrechter is gehoord als volgt. De moeder heeft niet betwist dat de kinderrechter de in het toepasselijke procesreglement geregelde zogenaamde “meldbrief-procedure” heeft gevolgd. In het midden kan blijven of de moeder de meldbrief – zoals zij stelt – niet heeft ontvangen, nu haar wederhoor door de procedure in hoger beroep alsnog wordt gewaarborgd.
8. Voorts overweegt het hof dat een ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts mag worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de minderjarige thans zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Uit het rapport van Stek, dat is opgesteld na een periode van intensieve spoedhulp in de thuissituatie, blijkt dat de moeder zich heeft opengesteld voor hulpverlening in de thuissituatie en dat zij hiervan als opvoeder heeft weten te profiteren. Het hof is gebleken dat de moeder zich bewust is van haar verantwoordelijkheden als opvoeder, alsmede dat zij de minderjarige structuur en duidelijkheid weet te bieden en daarbij voldoende aansluit bij zijn ontwikkelingstaken. De door Jeugdzorg gestelde vermoedens van huiselijk geweld in de huidige gezinssituatie zijn niet anders onderbouwd dan met één gerucht uit één bron, die niet beschikt over kennis uit eigen waarneming en welk gerucht na tegenspraak door de moeder door Jeugdzorg niet nader is onderzocht. Dat de moeder de neiging heeft de minderjarige te verwennen, is geen aanleiding om aan te nemen dat de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van de minderjarige ernstig worden bedreigd. Het hof is gebleken dat de doelen van de ondertoezichtstelling van de minderjarige thans alle zijn gelegen in het belang van de minderjarige dat hij zijn vader leert kennen. Voor dat doel is de ondertoezichtstelling van de minderjarige echter niet noodzakelijk, gegeven de civiele procedure die met betrekking tot de omgang tussen de minderjarige en de vader aanhangig is. Onder deze omstandigheden bestaat naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om de inbreuk op het ouderlijk gezag van de moeder, die de ondertoezichtstelling naar haar aard is, in dit geval te handhaven. Medebepalend daarbij is dat het hof is gebleken dat de moeder vrijwillig hulpverlening heeft ingeschakeld. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de moeder dit - voor zover nodig - ook in de toekomst zal blijven doen en neemt daarbij in aanmerking dat de moeder ter terechtzitting heeft verklaard dat zij de minderjarige reeds heeft opgegeven voor een weerbaarheidstraining en dat ook zij zelf een weerbaarheidstraining zal gaan volgen.
9. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er geen sprake is van een situatie waarin de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Bijgevolg is de grond aan de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige komen te ontvallen zodat de bestreden beschikking zal worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat de daarin vastgestelde termijn betreft;
bepaalt dat de termijn van ondertoezichtstelling eindigt met ingang van heden,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Bouritius en Van de Poll, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2009.