Rolnummer: 22-000351-09
Parketnummer: 09-757257-08
Datum uitspraak: 26 oktober 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
12 januari 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 oktober 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 februari 2008 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid kleding (te weten: broeken en/of truien van het merk Scotch & Soda en/of T-shirts van het merk Hugo Boss) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde kleding wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderd uren met aftrek van voorarrest, waarvan vijftig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beroep op onrechtmatig verkregen bewijs
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe gesteld - zakelijk weergegeven - dat er is binnengetreden op basis van één summiere, niet gedetailleerde RCIE-melding waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden vastgesteld. Er is geen nader onderzoek gedaan ter verificatie van de melding, zodat het binnentreden onrechtmatig was. De vondst van de gestolen kleding is een rechtstreeks gevolg van dit onrechtmatig binnentreden en moet daarom van het bewijs worden uitgesloten.
Dit verweer wordt verworpen. Het hof is van oordeel dat het binnentreden rechtmatig is geschied. Bij de RCIE is een melding binnengekomen inhoudende dat in de [adres] in een aantal dozen een partij gestolen kleding ligt. Deze informatie is op 19 februari 2008 mondeling ter beschikking is gesteld van de Chef Opsporing bureau Laak. Er heeft vervolgens een onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie plaatsgevonden en een onderzoek in het bedrijfsprocessen-systeem van politie Haaglanden. Uit dit laatste onderzoek bleek dat het adres van de verdachte ambtshalve bekend is met betrekking tot personen die zich bezig houden met vermogensdelicten. De RCIE-melding en het onderzoek in het bedrijfsprocessensysteem, samen met de inhoud van de melding vergden dat de verbalisanten snel dienden te handelen en rechtvaardigden het binnentreden. Het hof merkt daarbij op dat het risico dat deze in dozen verpakte partij gestolen kleding snel vanuit een woning onder afnemers zou worden verspreid niet kon worden uitgesloten en dat nog verderstrekkend onderzoek niet kon worden afgewacht. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 19 februari 2008 te 's-Gravenhage een (grote) hoeveelheid kleding (te weten: broeken van het merk Scotch & Soda en T-shirts van het merk Hugo Boss) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde kleding wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van opzetheling op grond van het feit dat de verdachte wist dat het om nepkleding gaat, gekocht van een persoon waarvan de verdachte alleen weet dat die persoon R. heet.
Het hof overweegt als volgt. Op 19 februari 2008 is de verdachte in Den Haag aangehouden. In haar woning werden diverse zakken en dozen met nieuwe kleding aangetroffen. De kleding was voorzien van labels en verpakt in plastic. De goederen lagen door de hele woning verspreid, onder andere achter de bank en in de slaapkamer van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat zij de kleding heeft gekocht van ene R., een man die zij wekelijks ontmoette op openbare verkopen van de Belastingdienst en van wie zij slechts de voornaam kent. De verdachte kwam R. tegen toen zij haar hond aan het uitlaten was. R., die niet precies wist op welk huisnummer de verdachte woonde, was in de straat van de verdachte naar de verdachte op zoek. Voor de kleding heeft de verdachte € 1.150,00 aan R. betaald, nadat haar - op straat - één kledingstuk door R. zou zijn getoond. R. heeft vervolgens wel de partij kleding afgeleverd, maar geen nota bijgeleverd. Die zou, volgens de verdachte, later worden gebracht.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte over de door haar geschetste gang van zaken omtrent de aankoop van de partij kleding van een bekende volstrekt ongeloofwaardig. Het hof wijst hier op de bevindingen van de politie na het aanbellen aan de woning en op de omstandigheid dat de verdachte, ondanks diverse pogingen die zij zegt te hebben ondernomen, nog steeds geen aanvullende informatie heeft over R. Het hof is, gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de kleding heeft moeten weten dat de kleding van een misdrijf afkomstig was, in casu van diefstal. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair zestig dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een grote hoeveelheid kleding. Opzetheling is een feit waarvan vanwege zijn aard een criminaliteitsbevorderende werking uit gaat, omdat het een afzetmarkt creëert voor door misdrijf verkregen goederen. Opzetheling zorgt derhalve, even goed als andere vermogensdelicten, voor schade en brengt overlast met zich mee voor de slachtoffers.
Ten nadele van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met het feit dat zij blijkens een haar betreffend uitreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 september 2009, in het verleden eerder is veroordeeld voor het plegen van heling en oplichting. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen. Daarnaast merkt het hof op dat uit de houding van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet is gebleken dat de verdachte het ontoelaatbare van haar gedrag inziet. Daarom acht het hof van belang om naast de onvoorwaardelijke taakstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 (vijftig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. K. van Laarhoven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 oktober 2009.
Mr. P.H. Holthuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.