ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5601

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.833.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. de Haan-Boerdijk
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De zaak is aangespannen door Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland, die in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De moeder van de kinderen heeft verweer gevoerd en verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, maar het hof heeft geoordeeld dat dit verzoek niet-ontvankelijk is omdat het voor het eerst in hoger beroep is gedaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, [kind 1] en [kind 2], noodzakelijk blijft in het belang van hun verzorging en opvoeding. De kinderen verblijven al meer dan twee jaar in een pleeggezin waar zij goed zijn gehecht en de zorg krijgen die zij nodig hebben. De moeder heeft weliswaar aan enkele voorwaarden van jeugdzorg voldaan, maar het hof oordeelt dat een terugkeer naar de moeder ernstige nadelige gevolgen voor de emotionele ontwikkeling van de kinderen kan hebben. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 juni 2010.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de continuïteit in de opvoeding en de zorg voor de kinderen, en de noodzaak om hun hechtingsproces niet te verstoren. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 november 2009
Zaaknummer : 200.042.833/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-1159
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
vestiging Nijmegen,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: jeugdzorg,
gemachtigde mr. N.R. Kasteel te Arnhem,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader,
2. de familie [X],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Jeugdzorg is op 4 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 juni 2009 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 27 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Op 11 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en namens jeugdzorg de heer mr. N.R Kasteel, gemachtigde, mevrouw M. Poels, gedragsdeskundige en de heer E. Özdemir, gezinsvoogd. Voorts zijn de pleegouders verschenen. De vader en de raad voor de kinderbescherming, vestiging Arnhem zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, jeugdzorg aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarigen verlengd van 13 juni 2009 tot 13 juni 2010 en is de aan jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 13 juni 2009 tot 13 december 2009, zulks ter effectuering van de aan de beschikking aangehechte indicatiebesluiten van 23 maart 2009. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-[naam kind 1], geboren [in 2002] te [geboorteplaats], hierna: [kind 1], en
-[naam kind 2], geboren [in 2004] te [geboorteplaats], hierna: [kind 2], hierna gezamenlijk ook: de kinderen.
2. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking voor zover strekkende tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, te vernietigen en de inleidende verzoeken van jeugdzorg strekkende tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof primair, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van jeugdzorg ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten. Subsidiair verzoekt de moeder het beroep van jeugdzorg gegrond te verklaren en aan de moeder een ruime omgang toe te staan van één weekend per veertien dagen in haar woning te [woonplaats].
4. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de machtigingen tot uithuisplaatsing heeft verlengd voor de duur van zes maanden, in plaats voor de duur van de ondertoezichtstelling. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij worden teruggeplaatst bij de moeder. De kinderen verblijven thans ruim twee jaar in hetzelfde pleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelen en veilig zijn gehecht. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat jeugdzorg concreet dient te worden in hetgeen van de moeder wordt verwacht. Reeds in 2007 is aan de moeder duidelijk gemaakt dat terugkeer van de kinderen naar de moeder niet in hun belang is.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht voor de duur van zes maanden is verlengd. De moeder heeft inmiddels voldaan aan de gestelde voorwaarden van jeugdzorg en is dan ook in staat om, met behulp van een gezinsvoogd, een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te scheppen voor de kinderen.
6. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan.
Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7. Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing ook thans nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen en overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen op vele gebieden zorgen bestonden rond de opvoedingssituatie waarin zij verkeerden. De moeder had beperkt zicht op haar opvoedingscapaciteiten en was daardoor niet in staat om de nodige specifieke zorg aan de kinderen te geven. Dit heeft geleid tot een achterstand in de ontwikkeling van de kinderen. Hoewel de moeder op dit moment aan een aantal voorwaarden van jeugdzorg heeft voldaan, verblijven de kinderen thans ruim twee jaar in hetzelfde pleeggezin alwaar zij goed zijn gehecht en de zorg krijgen die nodig is voor hun ontwikkeling. Een eventuele terugkeer naar de moeder brengt met zich dat het hechtingsproces van de kinderen (opnieuw) wordt beëindigd, wat ernstige nadelige gevolgen voor de emotionele ontwikkeling van de kinderen kan hebben. Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk en in het belang van de kinderen is dat het hechtingsproces voortduurt en dat hun verblijf in het pleeggezin wordt voortgezet. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 13 juni 2010.
8. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de moeder overweegt het hof als volgt. Het hof stelt vast dat de moeder voor het eerst in hoger beroep heeft verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof is van oordeel dat een dergelijk verzoek, gelet op het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gevraagd.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
verlengt de termijn van de machtiging om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 13 juni 2009 tot 13 juni 2010;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek een omgangsreling vast te stellen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, De Haan-Boerdijk en Van der Kuijl bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2009.