ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5943

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.158-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bouritius
  • A. de Haan-Boerdijk
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling, verdeling van de boedel en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Middelburg. De man, vertegenwoordigd door mr. E. Grabandt, verzocht om een wijziging van de omgangsregeling met zijn kinderen en de toedeling van de kat aan hem, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. L.M. Bruins, een verzoek tot partneralimentatie indiende. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld en de kat aan de vrouw toegewezen. De man trok zijn grieven inzake de omgang in, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn hoger beroep op dat punt. De vrouw handhaafde haar verzoek om geen omgang tussen de man en de kinderen. Het hof oordeelde dat de vrouw recht had op partneralimentatie, gezien haar beperkte mogelijkheden om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, en stelde de alimentatie vast op verschillende bedragen voor de periodes van 1 maart 2008 tot 1 augustus 2009. De man werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling, en de kat werd aan hem toegewezen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 oktober 2009
Zaaknummer : 200.006.158.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 269-07
FA RK 920-07
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procesadvocaat mr. E. Grabandt te 's-Gravenhage,
advocaat mr. W. Tiggelaar te Middelburg,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procesadvocaat mr. L.M. Bruins te 's-Gravenhage,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering is in de zaak gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 april 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Middelburg van 6 februari 2008.
De vrouw heeft op 10 juni 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 4 augustus 2008 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 3 juni 2008 het raadsrapport van 19 oktober 2007 met bijlagen doen toekomen, alsmede een brief van 7 april 2008 aan de vrouw.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 juni 2008, 2 juli 2008 en 27 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 27 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn advocaat, mr. M. Krijger, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen de heer C.M.J. Vandenbooren. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De hierna te noemen minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn in raadkamer gehoord.
De man heeft ter terechtzitting de gronden van zijn verzoek gewijzigd en aangevuld in die zin, dat hij thans subsidiair stelt dat de vrouw zich jegens hem zodanig grievend heeft gedragen dat van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud voldoet. Tevens stelt de man meer subsidiair dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om met terugwerkende kracht nog een bijdrage te kunnen leveren in het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen voormelde wijziging en aanvulling.
Nadien is, volgens afspraak ter terechtzitting, op 14 april 2009 van de zijde van de man een kopie van het bewijs van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 29 februari 2008 ingekomen.
Ter terechtzitting is de man tot 11 mei 2009 in de gelegenheid gesteld een afschrift van de hypotheekakte betreffende de voormalige echtelijke woning aan het hof te doen toekomen, waarna de vrouw een week de tijd zal krijgen om op de over te leggen hypotheekakte te reageren. Bij brieven ingekomen bij het hof op 11 mei 2009 en 3 juli 2009, heeft de advocaat van de man verlenging van deze termijn verzocht, welke steeds is verleend, met dien verstande dat naar aanleiding van de laatstgemelde brief is meegedeeld dat een kopie van voormelde akte uiterlijk op 9 juli 2009 bij het hof moet zijn ingekomen.
Vervolgens zijn van de zijde van de man bij faxbrief van 9 juli 2009 een kopie en op 10 juli 2009 een origineel afschrift van de hypotheekakte bij het hof ingekomen. Van de zijde van de vrouw is daarop bij het hof ingekomen een faxbrief van 13 juli 2009, ingekomen per gewone post op 14 juli 2009. Het hof verwijst voorts naar rechtsoverweging 30.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 10 oktober 2007.
Bij de tussenbeschikking van 10 oktober 2007 is tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken en is voorts onder meer de raad verzocht een onderzoek te verrichten.
Bij de bestreden beschikking is onder meer uitvoerbaar bij voorraad tussen de man en de kinderen een omgangsregeling bepaald en is als onderdeel van de boedelverdeling de kat [kat] aan de vrouw toegewezen. De overige aspecten van de boedelverdeling zijn aangehouden en het meer of anders verzochte (waaronder het nevenverzoek met betrekking tot de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw) is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is allereerst de omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen:
[naam kind 1], geboren [in 1995] te [geboorteplaats], verder: [kind 1] en [naam kind 2], geboren [in 1997] te [geboorteplaats], verder: [kind 2],
ook gezamenlijk verder: de kinderen, die bij de vrouw verblijven.
Voorts zijn in geschil de toedeling van de kat genaamd [kat], alsmede in het incidenteel appel het verzoek van de vrouw tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de man, hierna ook: partneralimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking voor zover het betreft de omgangsregeling, alsmede de voorziening met betrekking tot de kat [kat] te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen:
a. dat de man gerechtigd is tot omgang met de kinderen, gedurende een vierwekelijkse cyclus, waarbij het eerste weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur [kind 2] bij hem verblijft, het tweede weekend [kind 1] van zaterdag 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij hem verblijft en het derde weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur [kind 1] en [kind 2] samen bij hem verblijven, althans een zodanige voorziening als het hof redelijk voorkomt;
b. dat de man gerechtigd is tot omgang met de kinderen gedurende de eerste helft van de reguliere (school)vakanties en erkende (christelijke) feestdagen alsmede
c. dat de kat [kat] wordt toegewezen aan de man.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de verdeling en de vrouw ontvankelijk te verklaren door de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog partneralimentatie vast te leggen zoals door de vrouw in eerste aanleg verzocht en voorts te bepalen dat er geen omgang zal zijn tussen de man en de kinderen, althans een beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de vrouw met betrekking tot een uitkering tot haar levensonderhoud en de omgangsregeling af te wijzen.
Omgang
5. Bij de beoordeling van het hoger beroep voor zover de omgang met de minderjarigen betreffende, stelt het hof het volgende voorop.
6. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, is sprake van de onmiddellijke werking van de wet. Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van "omgang", in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, omschrijft de wet in artikel 1:253a BW dit nu als "een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken", als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Het hof zal in deze zaak het begrip "omgang" verstaan als "toedeling van zorg- en opvoedingstaken" en beoordelen in het licht van de Wet bevordering voortgezet ouderschap.
7. De man heeft ter terechtzitting verklaard zijn grieven ten aanzien van de omgang voorwaardelijk te willen intrekken, aangezien hij de kinderen niet meer wil verplichten tot omgang met hem. De voorwaarde is volgens de advocaat van de man hierin gelegen dat de raad het standpunt van de man in dezen deelt en geen andere oplossing voor de omgangsproblemen kan aandragen. De man hecht er daarbij aan uitdrukkelijk te verklaren dat de kinderen altijd welkom zijn bij hem.
8. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat de rust die is ontstaan doordat er sedert omstreeks juni/juli van het jaar 2008 geen omgang meer tussen de man en de kinderen heeft plaatsgevonden, de kinderen goed heeft gedaan. Zij kan zich derhalve vinden in de intrekking van de grieven van de man inzake de omgang. De vrouw heeft desgevraagd voorts verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de man de kinderen, buiten aanwezigheid van de vrouw, persoonlijk een toelichting geeft inzake zijn beweegredenen om af te zien van omgang.
9. De raad heeft ter terechtzitting verklaard dat de kinderen inmiddels een leeftijd hebben bereikt waarop ze weten wat ze willen en ook staan voor wat ze willen, zodat zij niet meer tot omgang kunnen worden gedwongen. De raad wijst er op dat de kinderen consistent zijn in de stelligheid waarmee zij zich tegen omgang met de man verzetten en in de mate waarin zij daarin gezamenlijk optreden. Hoewel de raad met het oog op de toekomst zorgen heeft omtrent een stagnatie in de houding van de kinderen jegens de man, is de raad van mening dat intrekking door de man van zijn grieven inzake de omgang de ontstane impasse zou kunnen doorbreken. Volgens de raad verdient het hierbij de voorkeur dat de man zijn beslissing om geen aanspraak te maken op zijn recht op omgang persoonlijk aan de kinderen meedeelt. De raad kan in dezen desgewenst een begeleidende rol spelen.
10. Het hof overweegt als volgt. Nadat de raad zijn standpunt ter terechtzitting heeft uiteengezet, zijn zijdens de man de grieven inzake de omgang ingetrokken. Deze intrekking van het hoger beroep voor zover dit ziet op de omgang heeft tot gevolg dat, nu de door de man aangevoerde grieven niet meer kunnen worden onderzocht, hij in zijn hoger beroep dienaangaande niet meer kan worden ontvangen. De man dient in zoverre derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vrouw heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat zij haar incidenteel appel, waarin zij het hof verzoekt te bepalen dat er geen omgang zal zijn tussen de man en kinderen, wenst te handhaven. Nu volgens zijn verklaring ter terechtzitting de man geen aanspraak meer maakt op omgang met de kinderen en tot juni/juli 2008 wel omgang heeft plaatsgevonden, zal het hof, mede gelet op de verklaringen van de kinderen tijdens het kinderverhoor, het verzoek van de vrouw toewijzen in die zin dat het zelfstandig verzoek van de man in eerste aanleg met ingang van 1 augustus 2008 zal worden afgewezen. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd.
Verdeling
11. De man heeft in hoger beroep verzocht de kat [kat], die in eerste aanleg in het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen waarin partijen waren gehuwd aan de vrouw is toegewezen, aan hem toe te wijzen. De vrouw heeft in haar verweerschrift verklaard geen nader verweer te zullen voeren met betrekking tot [kat]. Bij gebreke van enig in hoger beroep gevoerd verweer ligt het verzoek van de man als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
12. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de verdeling. Het hof zal dit verzoek afwijzen nu de verdeling, behalve ten aanzien van de kat, niet aan het hof ter beoordeling voorligt en de vrouw zich niet heeft verweerd tegen de grief van de man betreffende de verdeling voor zover de kat [kat] betreffende.
Partneralimentatie
Behoefte
13. De vrouw klaagt in haar incidenteel appel - kort gezegd - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien, waardoor zij geen behoefte heeft aan een uitkering tot levensonderhoud van de man. Volgens de vrouw zijn partijen destijds in onderling overleg een traditionele rolverdeling overeengekomen waarbij de man het inkomen genereerde en de vrouw de zorg voor de kinderen op zich nam. De vrouw, die de [buitenlandse] nationaliteit bezit, stelt dat zij in Nederland geen opleiding heeft genoten en dat haar beheersing van de Nederlandse taal niet zodanig is dat zij gemakkelijk een baan kan vinden om in haar levensonderhoud te voorzien. Zij wijst daarbij op de beperkte arbeidsmarkt binnen de provincie waar zij woont en de omstandigheid dat zij niet over eigen vervoer beschikt. De vrouw stelt dat zij zich inspant om werk te vinden onder andere door het volgen van een re-integratiecursus via de sociale dienst, waarbij tevens wordt onderzocht of de vrouw als lerares in de [buitenlandse] taal werkzaam kan zijn. Volgens de vrouw is zij vanwege de echtscheidingperikelen niet in staat geweest in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De echtscheiding heeft ook zijn weerslag gehad op de kinderen, zodat zij extra aandacht en begeleiding nodig hadden en nog steeds hebben, aldus de vrouw. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat zij een driedubbele bypassoperatie heeft moeten ondergaan, ten gevolge waarvan zij thans geen arbeid kan verrichten. Het tijdstip waarop de vrouw aan het arbeidsproces kan gaan deelnemen is derhalve ook afhankelijk van het verloop van het revalidatieproces, aldus de vrouw.
14. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw geen behoefte heeft aan partneralimentatie omdat zij in staat kan worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De door de vrouw aangevoerde omstandigheden vormen geen beletsel om aan het arbeidsproces deel te nemen, aldus de man. De man wijst erop dat de vrouw geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij actief op zoek is naar een baan. Het is volgens de man ook onduidelijk of de vrouw inmiddels een functie binnen het onderwijs heeft gevonden. Overigens mag van de vrouw worden verwacht dat zij zich richt op iedere vorm van arbeid die zij redelijkerwijs kan verrichten, aldus de man. Ten slotte ziet de man in de leeftijd van de kinderen en de begeleiding die zij nodig zouden hebben geen beletsel om de opvoeding en verzorging van de kinderen te combineren met een betaalde baan.
Ter terechtzitting is zijdens de man subsidiair gesteld dat de vrouw door onder andere onjuiste aangiftes bij de politie te doen en ook overigens blijkens het dossier zich jegens hem zodanig grievend heeft gedragen dat van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud voldoet.
15. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft gedurende haar huwelijk met de man met zijn instemming steeds voor de verzorging en opvoeding van de kinderen zorggedragen. Van de vrouw, die thans een bijstandsuitkering geniet, kan niet worden verwacht dat zij op een zo korte termijn na het huwelijk al volledig in haar eigen onderhoud kan voorzien. Mede gelet op de onvoldoende weersproken gezondheidsklachten en -toestand van de vrouw, is het hof van oordeel dat vrouw behoefte heeft aan een uitkering tot levensonderhoud van de man.
Het hof is voorts van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de vrouw zich jegens hem zodanig grievend heeft gedragen dat van hem niet gevergd kan worden dat hij een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw voldoet. Uit hetgeen uit de stukken volgt en ter terechtzitting naar voren is gebracht, is het hof niet gebleken dat de vrouw opzettelijk onjuist aangifte tegen de man heeft gedaan. Ook uit de overige inhoud van het dossier, in het bijzonder het door de man in dit verband zonder nadere concretisering genoemde rapport van de raad en het verslag van de kinderpsychologe Van der Lugt, blijkt niet van het door de man gestelde grievend karakter van de gedragingen van de vrouw.
Draagkracht
16. Meer subsidiair is zijdens de man ter terechtzitting gesteld dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om naast de kinderalimentatie met terugwerkende kracht nog een bijdrage te kunnen leveren in het levensonderhoud van de vrouw. Met ingang van 1 januari 2009 zou de man een partneralimentatie van € 174,- per maand kunnen betalen, hetgeen wordt onderbouwd met een in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening. Volgens de advocaat van de man zal de man echter na de verdeling geen middelen meer hebben om partneralimentatie te kunnen voldoen. De vrouw stelt in haar inleidend verzoek dat de man in staat is naast de kinderalimentatie € 600,- per maand aan partneralimentatie te voldoen.
17. Nu de echtscheidingsbeschikking op 29 februari 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, kan de partneralimentatie niet eerder dan op die datum ingaan. Het hof acht het daarom redelijk de ingangsdatum van de eventueel vast te stellen partneralimentatie op 1 maart 2008 te stellen. Bij de berekening van de draagkracht van de man onderscheidt het hof vier perioden, te weten de periode van 1 maart 2008 tot 1 juli 2008, de periode van 1 juli 2008 tot 1 januari 2009, de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2009 en de periode van 1 augustus 2009 af.
18. Het hof houdt bij het vaststellen van de draagkracht van de man rekening met een jaarinkomen van € 33.614,-, overeenkomstig de als productie 39 overgelegde jaaropgave 2008. De man is in zijn als productie 38 overgelegde draagkrachtberekening betreffende 2009 van datzelfde jaarinkomen uitgegaan. De vrouw heeft voormeld inkomen in hoger beroep niet betwist. Voorts houdt het hof rekening met het door de man in zijn voormelde draagkrachtberekening opgevoerde en door de vrouw niet weersproken eigenwoningforfait. Ten slotte houdt het hof rekening met de toepasselijke heffingskortingen.
Periode van 1 maart 2008 tot 1 juli 2008
19. Ten aanzien van de lasten van de man overweegt het hof als volgt.
20. Inzake de woonlasten acht het hof het redelijk gedurende bovenvermelde periode rekening te houden met de door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding inzake de echtelijke woning van € 157,- per maand, zoals deze door de rechtbank in eerste aanleg - uitvoerbaar bij voorraad en gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, derhalve tot 1 september 2008 - aan de vrouw is toegekend
Het hof houdt tevens rekening met de in eerste aanleg onbetwiste omgangskosten van € 20,- per maand, nu de vrouw ter terechtzitting in hoger beroep onweersproken heeft verklaard dat de omgang van de kinderen met de man tot omstreeks juni/juli 2008 heeft plaatsgevonden. Na 1 juli 2008 houdt het hof derhalve geen rekening meer met deze omgangskosten.
Het hof houdt geen rekening met het bedrag van € 18,- dat is opgevoerd onder het kopje 'andere bijzondere kosten' van de voormelde draagkrachtberekening, nu de advocaat van de man ter terechtzitting heeft verklaard dat het hier gaat om een reeds afgekochte levensverzekering van partijen en hij tevens heeft verklaard dat dit bedrag derhalve niet meer in aanmerking hoeft te worden genomen.
Ten slotte neemt het hof de door de man in zijn voormelde draagkrachtberekening opgevoerde ziektekosten in aanmerking, nu de vrouw deze lasten niet heeft weersproken.
21. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, hierna: kinderalimentatie, nu deze in hoger beroep tussen partijen niet in geschil is.
22. Uit het vorenstaande volgt dat de man, met inachtneming van het fiscale voordeel, in staat moet worden geacht over deze periode een partneralimentatie te voldoen van € 213,- per maand.
Periode van 1 juli 2008 tot 1 januari 2009
23. Het hof houdt conform rechtsoverweging 20 gedurende de bovenvermelde periode rekening met woonlasten van € 157,- per maand, met dien verstande dat het hof ook na 1 september 2008 nog rekening houdt met de gebruiksvergoeding inzake de echtelijke woning nu de man deze gezien de aanduiding "huidige situatie" op de als productie 38 overgelegde draagkrachtberekening van 28 maart 2009 tegen deze vergoeding is blijven gebruiken. Het hof houdt gedurende de bovenvermelde periode tevens rekening met de door de man in zijn voormelde draagkrachtberekening opgevoerde ziektekosten.
24. Voorts houdt het hof overeenkomstig rechtsoverweging 21 rekening met de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie.
25. Uit het vorenstaande volgt dat de man, met inachtneming van het fiscale voordeel, in staat moet worden geacht over deze periode een partneralimentatie te voldoen van € 223,- per maand.
Periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2009
26. Voor deze periode geldt ten aanzien van de lasten hetzelfde als hetgeen onder rechtsoverweging 23 is vermeld.
27. Ten aanzien van de kinderalimentatie houdt het hof rekening met de geïndexeerde kinderalimentatie van in totaal € 480,- per maand.
28. Uit het vorenstaande volgt dat de man, met inachtneming van het fiscale voordeel, in staat moet worden geacht over deze periode een partneralimentatie te voldoen van € 193,- per maand.
Periode van 1 augustus 2009 af
29. De man heeft, zoals hierboven onder 'procesverloop in hoger beroep' is vermeld, een afschrift van een hypotheekakte overgelegd, waaruit blijkt dat hij door toedeling, blijkens een akte van verdeling verleden op 8 juli 2009, de volle eigendom heeft verkregen van de voormalige echtelijke woning. Uit de hypotheekakte leidt het hof af dat de man met ingang van 1 augustus 2009 aan hypothecaire rente dient te voldoen € 408,- per maand. Blijkens haar reactie per voormelde faxbrief van 13 juli 2009 gaat de vrouw eveneens uit van een hypothecaire rente van € 408,- per maand, zodat het hof dit bedrag in zijn berekening zal betrekken.
30. Het hof slaat in dit kader geen acht op de overige bij voormelde brieven van partijen gevoegde bijlagen, nu het hof partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld na de zitting van 8 april 2009 andere stukken in het geding te brengen. Om diezelfde reden slaat het hof geen acht op de correspondentie die na 14 juli 2009 in de onderhavige zaak bij het hof is ingekomen.
31. Uit de hypotheekakte blijkt voorts dat de man een aan de hypotheek gekoppelde overeenkomst van levensverzekering heeft afgesloten. Ter terechtzitting is zijdens de man een hypotheekofferte overgelegd waaruit blijkt dat de premie van voormelde levensverzekering € 159,- per maand bedraagt. Nu de hypothecaire lening enigszins lager is dan in de offerte is vermeld, stelt het hof de premie levensverzekering in redelijkheid op € 158,- (€ 82.300,-/€ 82.600,- x € 159,-).
Voorts houdt het hof rekening met de door de man in zijn voormelde draagkrachtberekening opgevoerde ziektekosten.
32. Het hof neemt ten slotte de geïndexeerde kinderalimentatie in aanmerking.
33. Uit het vorenstaande volgt dat de man met ingang van 1 augustus 2009 geen draagkracht meer heeft om partneralimentatie te voldoen.
CONCLUSIE
34. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man een partneralimentatie voor de vrouw toelaat van:
€ 213,- per maand over de periode van 1 maart 2008 tot 1 juli 2008;
€ 223,- per maand over de periode van 1 juli 2008 tot 1 januari 2009;
€ 193,- per maand over de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2009,
alsmede dat de man met ingang van 1 augustus 2009 af geen draagkracht meer heeft om partneralimentatie te voldoen.
35. Met betrekking tot de bezwaren die de man heeft aangevoerd tegen terugwerkende kracht van vaststelling van partneralimentatie overweegt het hof als volgt. Uit de beoordeling van de draagkracht van de man vloeit voort dat de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie zijn draagkracht niet te boven gaat. Dat de man van de verschuldigde kinderalimentatie zoals hij stelt € 48,- per maand uit zijn vrije ruimte heeft betaald, is derhalve onjuist. Nu de man verder geen ander argument tegen terugwerkende kracht heeft aangevoerd dan dat hij niet over spaargeld beschikt, komt zijn bezwaar neer op het standpunt dat terugwerkende kracht onredelijk is. Het hof verwerpt dit bezwaar op grond dat de man tegen de achtergrond van zijn wettelijke alimentatieplicht en de omstandigheid dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie nog niet onherroepelijk was afgewezen, zijn standpunt niet heeft onderbouwd.
36. Hetgeen in het kader van de partneralimentatie verder nog naar voren is gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
37. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit ziet op het vaststellen van een regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin met gelding vanaf 1 augustus 2008 een regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het in eerste aanleg ingediende zelfstandig verzoek van de man tot vaststelling van een dergelijke regeling met ingang van 1 augustus 2008 alsnog af;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin in het kader van de boedelverdeling de kat [kat] aan de vrouw is toegedeeld en, in zoverre opnieuw beschikkende:
deelt de kat [kat] toe aan de man;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek van de vrouw om een uitkering tot haar levensonderhoud ten laste van de man is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud
over de periode van 1 maart 2008 tot 1 juli 2008 op € 213,- per maand;
over de periode van 1 juli 2008 tot 1 januari 2009 op € 223,- per maand;
over de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2009 op € 193,- per maand,
over de periode van 1 augustus 2009 af op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, De Haan-Boerdijk en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2009.