ECLI:NL:GHSGR:2009:BK6081

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.137.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Dusamos
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding op pensioenrechten opgebouwd in eigen beheer

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 november 2009, staat de vraag centraal of de pensioenrechten die tijdens het huwelijk in eigen beheer in een BV zijn opgebouwd, onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) vallen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2008 aangevochten, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de behandeling van het pensioenverzoek was aangehouden. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 4 maart 2009 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 26 juni 2009 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 27 juni 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man stelt dat de door hem opgebouwde pensioenrechten niet onder de WVPS vallen, omdat de oprichting van de pensioen BV en de getroffen voorzieningen enkel boekhoudkundige handelingen zijn met een fiscaal doel. Hij betwist dat er een pensioenovereenkomst bestaat tussen hem en de BV. De vrouw daarentegen stelt dat er wel degelijk sprake is van een pensioenvoorziening en dat de pensioenrechten van de man onder de WVPS vallen.

Het hof overweegt dat de WVPS ook van toepassing is op pensioenregelingen die zijn gesloten met een directeur-grootaandeelhouder. Het hof concludeert dat de door de man opgebouwde pensioenrechten onder de WVPS vallen, ongeacht de intentie van de man om pensioenrechten op te bouwen. De grief van de man wordt verworpen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd voor zover deze aan het hof is voorgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 november 2009
Zaaknummer : 200.013.137.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-529 en 06-1301
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.C. van Bellen te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 21 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 mei 2008 van de rechtbank Rotterdam, het betreft een tussenbeschikking waarvan tussentijds hoger beroep is opengesteld.
De vrouw heeft op 4 maart 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op respectievelijk 11 februari 2009 en 15 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 26 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 26 maart 2007 van de rechtbank Rotterdam.
Bij de tussenbeschikking van 26 maart 2007 is – voor zover in hoger beroep van belang – tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken en is voorts de verdere behandeling ten aanzien van onder meer het verzoek van de vrouw met betrekking tot het pensioen, aangehouden.
Bij de opvolgende – bestreden beschikking – is opgenomen de tussen partijen getroffen regeling als neergelegd in de aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst.
Voorts is bepaald dat de zaak ten aanzien van het verzoek van de vrouw met betrekking tot het pensioen wordt aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 27 juni 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Gezien de formulering van het petitum van het appelschrift van de man is slechts aan de orde of de door de man opgebouwde pensioenrechten vallen onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna verder aangeduid als: WVPS). De man vordert namelijk: “de man uw hof verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de WVPS ten deze niet van toepassing is”.
2. De vrouw bestrijdt het beroep van de man.
3. Aan de orde is de vraag of de WVPS van toepassing op de pensioenrechten van de [verzoeker] die zijn opgebouwd in [de ] Pensioen BV. Het hof leidt uit de stukken af dat voormelde pensioenvennootschap een dochtervennootschap is van [de ] Holding BV.
4. Uit de grief van de man volgt dat hij het niet eens is met de overweging van de rechtbank dat de door hem opgebouwde pensioenrechten bij [de ] Pensioen BV vallen onder de Wet verevening pensioenrechten.
5. De man voert daartoe aan dat de oprichting van de pensioen BV en de getroffen voorzieningen slechts boekhoudkundige handelingen zijn die uitsluitend fiscaal voordeel tot doel hebben. Er was bij de man op geen enkel moment de intentie om voor zichzelf en/of de vrouw een voorziening voor de ouderdom te treffen.
6. Voorts voert de man aan dat er geen liquiditeit gecreëerd kan worden om pensioenrechten te realiseren. De continuïteit van de bedrijfsvoering van de onderneming (naar het hof aanneemt de holding) komt in gevaar indien de verevening van de pensioenrechten moet worden gerealiseerd.
7. Tot slot betwist de man dat er sprake is van een pensioenovereenkomst tussen hem en de BV.
8. De vrouw stelt dat er sprake is van een pensioenvoorziening van de man in [de ] Pensioen BV. Uit hoofde van de pensioenrechten heeft de hiervoor vemelde pensioenvennootschap een vordering op [de holding] BV. De stelling van de man dat er geen sprake van een pensioenovereenkomst in de zin van artikel 1 lid 4 onder a van de WVPS is onjuist.
9. Voorts wordt door de vrouw de stelling bestreden dat er geen sprake is van een pensioenovereenkomst tussen de man en [de ] Pensioen BV.
10. Tot slot is de vrouw van mening dat het niet relevant is dat de pensioenvoorziening en de daaraan gekoppelde vordering op de holding enige waarde heeft. Door de vrouw wordt bestreden dat de pensioenvoorziening geen waarde heeft.
11. Het hof overweegt als volgt. Uit artikel 1 lid 4 van de WVPS volgt dat de wet eveneens van toepassing is op een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet: alsmede een pensioenovereenkomst die is gesloten met een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
12. Naar het oordeel van het hof vallen de door de man opgebouwde pensioenrechten onder de WVPS. Er is immers in het onderhavige geval sprake van een directeur grootaandeelhouder die in eigen beheer pensioenrechten heeft opgebouwd zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de WVPS.
13. Dat de man niet de intentie heeft gehad om pensioenrechten op te bouwen acht het hof niet relevant aangezien uit de stukken volgt dat de man wel alle fiscale faciliteiten heeft gebruikt voor de pensioenopbouw in eigen beheer. Door een deskundige zal dienen te worden uitgerekend, wat de waarde is van de pensioenrechten en of deze aan het ondernemingsvermogen kunnen worden onttrokken.
14. De grief van de man treft geen doel. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeft het overige geen verdere bespreking.
15. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het hof deze is voorgelegd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en Van der Burght, bijgestaan door mr. Van Drunick als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2009.