ECLI:NL:GHSGR:2009:BK6614

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.809.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Mos-Verstraten
  • B. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie en ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen van de man jegens de vrouw en de kinderen na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 oktober 2008, waarin de rechtbank heeft bepaald dat de man een bedrag van € 800,-- per maand aan de vrouw en € 150,-- per maand per kind aan kinderalimentatie moet betalen. De man heeft aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om deze alimentatie te voldoen, omdat hij geen inkomen heeft en afhankelijk is van familie en vrienden. De vrouw heeft in haar verweerschrift gesteld dat de man onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn financiële situatie, waardoor zijn stellingen niet geloofwaardig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de man in eerste aanleg niet is verschenen en dat de bestreden beschikking op 29 oktober 2008 aan hem is betekend. Hierdoor was hij ontvankelijk in zijn hoger beroep, dat hij op 28 januari 2009 heeft ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2009 zijn de man en de vrouw niet verschenen, maar hun advocaten hebben het woord gevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat de man zijn stellingen over zijn draagkracht niet voldoende heeft onderbouwd en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De beslissing van het hof is op 21 oktober 2009 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 oktober 2009
Zaaknummer : 200.023.809.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-1946
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.A. Vermeij te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.H. Visser te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 28 januari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 oktober 2008 van de rechtbank 's-Gravenhage.
De vrouw heeft op 13 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 maart 2009 en 2 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen en op 10 september 2009 een brief.
Op 11 september 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de man en de advocaat van de vrouw. De man en de vrouw zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen; de man met kennisgeving. De raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand voor de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 150,-- per maand, per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en tot uitkering van het levensonderhoud van de vrouw aan haar zal betalen een bedrag van € 800,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Niet is gebleken dat de bestreden beschikking, voor wat betreft de uitgesproken echtscheiding, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) en een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderalimentatie):
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij aan de hem opgelegde bijdragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen en in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de desbetreffende verzoeken van de vrouw af te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de door de man ingediende grieven te verwerpen en het hoger beroep ongegrond te verklaren.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
4. De man stelt zich op het standpunt dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep op grond van artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat eerst op 29 oktober 2008 een afschrift van de bestreden beschikking aan hem, niet in persoon, is betekend, zodat de beroepstermijn pas vanaf die datum is gaan lopen.
5. De vrouw heeft ter zake van de ontvankelijkheid geen standpunt ingenomen.
6. Het hof overweegt als volgt. Nu het om een zaak betreffende het personen- en familierecht en meer in het bijzonder om een beschikking aangaande een echtscheiding gaat, geldt artikel 820 Rv boven artikel 358 Rv. De man is in eerste aanleg niet verschenen, hetgeen volgt uit het feit dat blijkens de bestreden beschikking geen verweerschrift was ingediend, zodat geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Uit de door de man overgelegde stukken volgt dat de bestreden beschikking op 29 oktober 2008 aan hem – niet in persoon – is betekend, zodat op grond van artikel 820 lid 1 Rv door de man hoger beroep ingesteld kon worden binnen drie maanden na de betekening, derhalve tot en met 29 januari 2009. De man is op 28 januari 2009 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en dus ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Partner- en kinderalimentatie
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Behoefte van de vrouw
7. De man betwist de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, omdat hij niet bekend is met haar financiële situatie.
8. De vrouw voert aan dat zij geen werk heeft kunnen vinden, dat zij thans een bijstandsuitkering ontvangt en dat zij bovendien de zorg voor de kinderen heeft. Ter onderbouwing van haar behoefte heeft de vrouw een behoefteberekening overgelegd.
9. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw verklaard dat de vrouw nog immer een bijstandsuitkering ontvangt. Een bijstanduitkering wordt, gelet op haar aard van vangnetregeling, alleen verstrekt indien de gerechtigde geen dan wel onvoldoende eigen inkomsten heeft, partneralimentatie daaronder begrepen. Het is aan de gemeente die de uitkering verstrekt conform de wet onderzoek te doen naar de behoeftigheid van de vrouw en de noodzaak te controleren. Voorts heeft de vrouw bij haar verweerschrift in hoger beroep een behoefteberekening met onderbouwende stukken overgelegd welke door de man niet is bestreden. Het hof is derhalve van oordeel dat de behoefte van de vrouw aan een door de man aan haar te betalen alimentatie onder deze omstandigheden vast staat.
Draagkracht van de man
10. De man stelt dat hij geen draagkracht had, noch heeft, om de door de rechtbank vastgestelde alimentatiebedragen te voldoen. De man voert daartoe aan dat hij geen inkomsten heeft. Hij heeft geen werk en ontvangt geen uitkering, maar wordt onderhouden door familie en vrienden. Daarnaast stelt de man geen draagkracht te hebben, omdat hij met een groot aantal schulden te kampen heeft die hij onder meer heeft overgehouden aan de verkoop van een café-restaurant in 2006 waarin hij vennoot was.
11. De vrouw meent dat de man onvoldoende informatie heeft verstrekt aangaande zijn financiële situatie zodat met zijn stellingen geen rekening dient te worden gehouden.
12. Het hof overweegt als volgt. De man is in hoger beroep gekomen stellende dat hij geen draagkracht heeft om de vastgestelde alimentatie te betalen. Het had op zijn weg gelegen om zijn stellingen deugdelijk, met relevante en recente financiële stukken, te onderbouwen. De man heeft dit nagelaten, nu de door hem overgelegde stukken onvoldoende en niet recent zijn. Het hof kan op deze wijze zijn draagkracht niet beoordelen. Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen niet aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt en zal het verzoek van de man afwijzen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Mos-Verstraten en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2009.