ECLI:NL:GHSGR:2009:BK7409

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.017.110-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Mos-Verstraten
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgang tussen een in detentie verblijvende vader en zijn minderjarige dochter

In deze zaak verzoekt een in detentie verblijvende vader om omgang met zijn tweejarige dochter, die hij alleen in de eerste maanden van haar leven heeft gezien. De vader, die momenteel in een penitentiaire inrichting verblijft, heeft zijn dochter erkend op 23 mei 2007. De moeder, die het ouderlijk gezag heeft, heeft geen verweerschrift ingediend en is niet van plan de dochter over haar afkomst te informeren. Het hof oordeelt dat er onvoldoende gegevens zijn om te bepalen of er gronden zijn om het recht op omgang te ontzeggen, zoals bedoeld in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. Het hof verzoekt de raad voor de kinderbescherming om onderzoek te doen naar de situatie en om advies uit te brengen over de omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2009 zijn zowel de vader als de moeder verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader heeft zijn verzoek tot omgangsregeling gemotiveerd, waarbij hij stelt dat de ontzegging van omgang een ernstige inbreuk vormt op zijn recht op gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De moeder heeft het beroep van de vader bestreden, maar het hof acht het van belang dat de vader op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkeling van zijn dochter.

Het hof stelt een voorlopige informatieregeling vast, waarbij de moeder de vader ieder half jaar op de hoogte houdt van de ontwikkelingen van de minderjarige en hem recente foto's toestuurt. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 5 juni 2010, in afwachting van het rapport van de raad voor de kinderbescherming. De beslissing over de omgangsregeling wordt uitgesteld tot dat moment.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 november 2009
Zaaknummer : 200.017.110.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-695
[de man],
wonende te [woonplaats], thans verblijven in de penitentiaire inrichting te [X], verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.G.J. van Loo te Brielle.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 2 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2008.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 4 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. G.E. Toxopeus, die ter terechtzitting waarneemt voor de advocaat van de vader, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad: de heer F. Dekkers. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en na te noemen minderjarige afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige (hierna: de minderjarige), geboren [in 2007] te [woonplaats]. De vader heeft de minderjarige erkend op 23 mei 2007. De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat zijn verzoek wordt toegewezen, in die zin dat er een omgangsregeling wordt bepaald, inhoudende dat er omgang zal zijn gedurende één uur per maand op een nader te bepalen dag en tijdstip in de penitentiaire inrichting waar de vader op dat moment verblijft.
3. De vader klaagt in zijn beroepschrift, samengevat weergegeven, dat het oordeel van de rechtbank dat de zwaarwegende belangen van de minderjarige zich verzetten tegen de omgang voorbarig en onvoldoende gemotiveerd is. Hij is van mening dat de ontzegging van de omgang een ernstige inbreuk betekent op het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Bovendien miskent de rechtbank volgens hem het belang van de minderjarige om haar vader te leren kennen en een band met hem op te bouwen.
4. De moeder heeft het beroep van de vader ter terechtzitting gemotiveerd bestreden.
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van de in het derde lid van dat artikel genoemde gronden.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het nog niet over voldoende gegevens beschikt en het zich onvoldoende voorgelicht acht om te kunnen beoordelen of zich een grond voordoet, zoals bedoeld in artikel 1:377a van het BW, waarop het recht op omgang tussen de vader en de minderjarige aan de vader moet worden ontzegd. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat de vader nog tot november 2014 in detentie moet blijven. Voorts heeft hij de minderjarige ruim twee jaar niet meer gezien. Daarnaast is de minderjarige niet op de hoogte van het bestaan van de vader en zegt de moeder vooralsnog niet van plan te zijn de minderjarige over haar afkomst te vertellen.
Het hof zal de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam, dan ook verzoeken onderzoek te doen en aan het hof rapport en advies uit te brengen terzake de vraag of er, gelet op het belang van de minderjarige, ernstige bezwaren bestaan tegen een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader. De raad zal in het onderzoek het aspect van de afstammingsvoorlichting betrekken. Het is van belang dat partijen voorgelicht worden over de betekenis daarvan voor een kind. Indien er geen ontzeggingsgrond zal blijken te zijn tegen omgang dan zal de raad het hof rapport en advies dienen uit te brengen terzake de voor alle betrokkenen wenselijke en haalbare omgangsregeling.
7. In afwachting van het rapport en advies van de raad zal het hof de behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot zaterdag 5 juni 2010.
8. De vader heeft ter terechtzitting verzocht een informatieregeling te bepalen. Hij wil graag weten hoe het met de minderjarige gaat en hoe zij er nu uitziet. De moeder heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard de vader te informeren over de minderjarige. Het hof acht een voorlopige informatieregeling in het belang van de minderjarige en zal het verzoek van de vader in zoverre dan ook toewijzen, als na te melden en zal de definitieve beslissing hierover aanhouden.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
stelt een voorlopige informatieregeling vast als volgt:
- de moeder zal de vader ieder half jaar op de hoogte houden over hoe het met de minderjarige gaat door een samenvatting van de belangrijke en ook de dagelijkse gebeurtenissen in de voorgaande periode op schrift te stellen en aan de vader te doen toekomen;
- de moeder zal ieder half jaar een recente en goed gelijkende kleurenfoto van de minderjarige aan de vader zenden;
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam, een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 6 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot de zitting van 5 juni 2010 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Mos-Verstraten en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2009.