GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 december 2009
Zaaknummer : 200.021.322.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-1286
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Frissen te ’s-Gravenhage,
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.A. Vermeij te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 7 november 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 12 mei 2006, 23 maart 2007, 14 maart 2008 en 8 augustus 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 27 april 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 12 juni 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 4 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming heeft het hof bij brief van 14 april 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 18 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van 8 augustus 2008.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – met wijziging, in zoverre van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 maart 2007 bepaald dat de minderjarige
[naam minderjarige], geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [R.], bij de vader zal zijn: één zondag per week van 12:00 uur tot 17:30 uur, waarbij de vader [R.] bij de ouders van de moeder ophaalt en haar na afloop van de omgang weer bij hen terugbrengt:
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPAAL EN HET INCIDENTEEL HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en [R.].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de beschikking van 23 maart 2007 in stand te laten.
3. De vader bestrijdt het beroep van de moeder en verzoekt in incidenteel beroep te bepalen dat de moeder aan hem een dwangsom zal betalen van €100,- per keer dat zij, met ingang van de datum van de beschikking van het gerechtshof, weigert om gehoor te geven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling, althans een door het hof in goede justitie te bepalen andere dwangsom.
4. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan is aan de omstandigheid dat er een reëel risico bestaat dat de vader [R.] ontvoert en meeneemt naar [land]. Zij wijst erop dat de vader er eerder op gezinspeeld heeft dat hij [R.] mee wil nemen naar [land] en dat zulks ook niet onbegrijpelijk zou zijn, nu de gehele familie van de vader daar woont en zijn sociale leven zich ook in zijn geboorteland afspeelt. In haar tweede grief stelt de moeder zich op het standpunt dat de uitbreiding van de omgangsregeling onbegrijpelijk is, daar de vader in de nakoming van eerdere afspraken in het kader van de omgangsregeling reeds tekortgeschoten is. In haar derde grief benadrukt de moeder dat, behalve de twee voornoemde omstandigheden, ook de afwezigheid van communicatie tussen de ouders met betrekking tot de omgang een contra-indicatie vormt.
5. De vader ontkent in zijn eerste grief dat hij [R.] wil ontvoeren en meenemen naar [land]. Hij wil met zijn nieuwe [nationaliteit] vrouw een nieuw gezinsleven opbouwen in Nederland.
In dat verband benadrukt de vader dat zijn verblijfsvergunning is afgegeven onder de beperking dat hij, op grond van artikel 8 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) zijn recht op familieleven met [R.] kan uitoefenen. Voor het verkrijgen van deze verblijfsvergunning heeft de vader veel moeite moeten doen.
In zijn tweede grief stelt de vader voorts dat hij altijd zijn uiterste best doet om de omgangsregeling na te komen, maar dat de moeder onvoldoende vertrouwen in hem stelt en weigert om met hem in het belang van [R.] te communiceren over de omgang. Daarbij komt dat de vader het als onprettig en beperkend ervaart dat de omgang bij de ouders van de moeder dient plaats te vinden. Ten slotte ontkent de vader in zijn derde grief dat er relevante omstandigheden zijn die zich tegen een omgangsreling zouden verzetten.
6. Het hof overweegt als volgt.
7. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.
Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van "omgang", in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, benoemt de wet in artikel 1:253a BW dit nu als: toedeling van de zorg- en opvoedingstaken, als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag (hierna: toedeling van de zorg- en opvoedingstaken). Waar in deze zaak nog gesproken wordt over "omgang", zal het hof dit verstaan als "toedeling van de zorg- en opvoedingstaken".
8. Het hof stelt voorop dat een herstel van een vorm van communicatie tussen de ouders essentieel is om in het belang van [R.] bij omgang met haar vader tot duurzame, werkbare afspraken te kunnen komen. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de vader de gemaakte afspraken niet naleeft en dat daardoor het vertrouwen van de moeder in hem afneemt.
Mede gelet op de duur van de verblijfsvergunning en de wens van de vader om een nieuw gezinsleven op te bouwen in Nederland zijn er naar het oordeel van het hof geen concrete aanwijzingen dat de vader daadwerkelijk het voornemen heeft om met [R.] naar [land] te vertrekken. Het komt het hof veeleer voor dat de vrees van de moeder symptomatisch is voor het gebrekkige wederzijdse vertrouwen.
De huidige situatie staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan een vorm van begeleide omgang teneinde de communicatie tussen de ouders te herstellen. Ter terechtzitting hebben zowel de moeder als de vader het hof te kennen gegeven dat zij bereid zijn daaraan mee te werken. In afwachting van de start van de begeleide omgang zijn de ouders ter zitting tot de afspraak gekomen dat de vader tot dan iedere zondag van 12.00 tot 14.00 omgang met [R.] zal hebben bij de ouders van de moeder. Wanneer hij deze afspraak een aantal keren is nagekomen zal de vader, onder inlevering van zijn paspoort in de gelegenheid worden gesteld tijdens de omgang met [R.] naar buiten te gaan. Partijen en hun advocaten zullen daarover samen verdere afspraken maken.
Tegen deze feitelijke achtergrond en gelet op de voornoemde argumenten dient naar het oordeel van het hof de definitieve beslissing inzake een eventuele zorg – en opvoedingsregeling, in afwachting van het verloop van de begeleide contacten, aangehouden te worden. Het hof zal daarom als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verwijst partijen, te weten:
[appellante], de moeder,
wonende te [adres], te [woonplaats],
telefoonnummer van haar advocaat mr. J. Frissen, 070-[telefoonnummer]
en
[belanghebbende], de vader,
wonende te [adres], te [woonplaats],
telefoonnummer van zijn advocaat, mr. A.A. Vermeij, 070-[telefoonnummer]
naar Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen, voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de vader voornoemd en de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats];
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij Bureau Jeugdzorg (adres als na te melden, telefoonnummer: 070-311 90 25);
bepaalt dat partijen na het verkrijgen van een indicatie naar het omgangshuis, Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat, MKD ’t Kleine Loo, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW te Voorburg, gaan voor begeleide contacten;
bepaalt dat de moeder de minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder contact zal brengen naar het omgangshuis, en de moeder haar daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Bureau Jeugdzorg Haaglanden
Vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen
t.a.v. intaketeam omgangshuis
Waldeck Pyrmontkade 872
2518 JS Den Haag;
bepaalt dat Bureau Jeugdzorg Haaglanden het hof vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de begeleide contacten;
bepaalt dat partijen het hof vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot 19 mei 2010 pro forma dan wel zes maanden na de dag waarop met de begeleide omgang is begonnen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, de Haan-Boerdijk en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Blauwhoff als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2009.